Monomaan gezoem
Postmoderne roman van Didi de Paris!
Hors d'oeuvre door Didi de Paris! Uitgever In de Knipscheer, 251 p., f 34,50
Joost Zwagerman
In tegenstelling tot in bijvoorbeeld Amerika, Engeland, Duitsland en België is er in ons land geen enkele punkroman verschenen, al kent de Nederlandse literatuur gelukkig wel een handjevol onvervalste punkgedichten, met Bart Chabots ‘Surf City’ uit zijn bundel Popcorn (1981) als meest authentieke specimen. Punk is ook een goeddeels ongrijpbaar fenomeen gebleven. Het vloeide over in meer gepolijste substijlen als new wave, blitz en cold wave, terwijl het minder militante deel van de jeugd zich intussen massaal en onbekommerd in de disco in het zweet danste in navolging van lievelingen voor het hele gezin als John Travolta en, iets later, Michael Jackson.
Maar wie had tien jaar geleden kunnen denken dat soul, funk en disco de basis zouden leggen voor de house-music en de new beat, de techno-dansmuziek die een sfeer en mentaliteit schijnt op te roepen die velen doet denken aan het non-conformisme van de punk? Voor het eerst sinds jaren verzamelen duizenden danslustigen zich ieder weekeind op geheimzinnige en aan het oog van het middle of the road-publiek onttrokken plekken, meestal in loodsen of verlaten fabrieksgebouwen, alwaar men zich, al of niet voorzien van ecstacy, een nacht lang overgeeft aan de 80, 100 of soms zelfs de 120 bpm (beats per minute) van de house-music of de tragere maar even mechanische en monotone dreun van de new beat, een verschijnsel dat geen enkele buitenstaander, ook niet de meest goedwillende jeugdsocioloog, blijkt te kunnen bevatten, laat staan waarderen. En zo hoort het ook.
Twaalf jaar geleden werd de opkomst van punkgroepen als de Sex Pistols en The Clash afgedaan als gebral van losgelaten pubers; tegenwoordig publiceren enthousiaste vorsers allerlei geleerde boeken over de daadwerkelijke reikwijdte van hun nihilistische antimuziek; Lipstick Traces van Greil Marcus is een recent voorbeeld. Iedere tijd kent sindsdien zijn eigen kleine groep van punkers, ook al komt men ze soms tegen in andere gedaanten en profileren zij zich in andere contreien: zo vindt in ons land de punk van destijds haar equivalent in de poëzie van nu dank zij de dichtersgroep de Maximalen, die bij de gecanoniseerde literatuurkritiek met haar perfecte intuïtie voor letterkundig fatsoen een weerstand opriep vergelijkbaar met de reacties op de opzettelijke primitieve drie-akkoorden exercities van de punkmusici. ‘Gebral’, ‘stompzinnige en talentloze Wichtigmacherei’, ‘afgrijselijke wanklanken’, ‘puberale woordterreur’. Zelfs de meest welwillende poëziecritici beijverden zich in het fabriceren van een waar spervuur van beschimping, om toch vooral hun minachting te laten blijken. In het wetenschappelijke jargon van de receptie-esthetica - de tak van de literatuurwetenschap die reacties en ontvangst van (beroeps)lezers inventariseert, onderzoekt en tracht te verklaren - heet het dat de Maximalen een ‘verwachtingshorizon’ doorbraken, wat weer betekent dat het heel logisch is dat pers en massapubliek het uiterlijk aannam van een grote familie Doorsnee, het ‘foei foei’ en ‘ach en wee’ op de lippen gebrand. Waarmee natuurlijk niet gezegd is dat de Maximale poëzie zich in de toekomst automatisch kan verzekeren van een soortgelijke herwaardering die de punk van het ogenblik ten deel valt; ik signaleer slechts een zelfde, aan een collectieve automatische piloot ontsproten verontwaardiging.
hape smeele
Een auteur die proza schrijft dat aardig wat weg heeft van de poëzie van sommige Maximalen is Didi de Paris!, die in 1987 debuteerde met Maladie d'Amour, een uit dolzinnige fragmenten bestaand antiboek dat behalve goeddeels onleesbaar ook monomaan, ongebreideld, geëxalteerd en onbegrijpelijk is. Tegenwoordig noemt de Paris! zich Vlaanderens eerste en enige new beatschrijver en heeft hij in die hoedanigheid de roman Hors d'oeuvre geschreven, minder onbegrijpelijk en onleesbaar, maar even monomaan, ongebreideld en geëxalteerd als zijn eersteling. Hors d'oeuvre is geschreven conform de wetten die de new beat-dansmuziek dicteert. New-beat kopieert, versplintert en mixt reeds bestaande muziekflarden en - ritmes, in vakkringen sampling genoemd, tot een doelbewust onmelodieuze, onoriginele, monotone en opzwepende zondvloed van ritmiek. Zelf omschrijft de Paris! het als volgt: ‘New Beat is geen muziek, geen muze, alleen techniek in beweging. New Beat herhaalt de herhaling, accentueert het monotone tot in het absurde.’ Ditzelfde geldt voor zijn eigen Hors d'oeuvre: het boek is geen roman, waarschijnlijk geen ‘letterkunde’, alleen woordgezoem in beweging.
Hors d'oeuvre is behalve monomaan ook behoorlijk monotóón en verschaft daarom allesbehalve leesplezier. Als de Paris! voorziet dat een door hem opgetekende dag ‘zich in niets zal onderscheiden van vorige of eventueel nog volgende dagen’, dan deelt hij tegelijkertijd iets mee over de aard van Hors d'oeuvre, waarin de ene alinea zich in niets onderscheidt van de andere. Dat kan ook moeilijk anders, getuige de allesnivellerende trefwoorden-cultus die eruit spreekt: ‘Everything is less than zero, zingt Elvis Costello en schrijft Brett Easton Ellis, klinkt het in mijn hoofd, tatoeages in m'n hoofd, graffities. Alles een herhaling van een herhaling, Catcher in the Rye, The Graduate, the Mysteries of Pittsburg (...).’ Soms lijkt de Paris! zichzelf tot de orde te roepen: ‘Het moet niet altijd onverstaanbaar zijn, onaangenaam is ook al goed!’ Maar zijn experiment kan geen andere richting uit dan die van de postmoderne fragmentatie, want: ‘Elk woord, elke zin leerde ik stapsgewijs, een hinkstapsprong. 'n Woord in 'n boek, 'n zin uit 'n film, 'n titel uit 'n popsong (...). Ik ga er weer even voor door de knieën, wat ook de gevolgen mogen zijn. So what? dit is 'n B-movie. Blue Movie. Nondedieu! Blujeveux!’
Zelden heb ik een boek gelezen - of in geval van Hors d'oeuvre geprobeerd te lezen - dat zó doordesemd is van kreten en zinsflarden uit de wereld van de tv-reclame, de pulpfilms, lectuur en popmuziek als dit. En wie na twee minuten hoorndol wordt van een New Beat plaat, zal iets soortgelijks overkomen bij lezing van Hors d'oeuvre. Bij de ontvangst door de literaire kritiek van wat de Paris! zelf de New Beat catechismus noemt is dan ook het overbekende spervuur van stal gehaald: ‘gebral’, ‘stompzinnig’, ‘puberale Wichtigmacherei’. De Paris! heeft dit voorvoeld door zichzelf in zijn boek bij herhaling te omschrijven als ‘de risee van de literaire scene’. In veler ogen zal hij dat ook zijn; ik houd het erop dat we hier te maken hebben met een de letteren tartende kamikaze-actie die geen enkele buitenstaander, ook niet de meest goedwillende recensent, ook ik niet, blijkt te kunnen bevatten, laat staan waarderen. En zo hoort het ook.
■