Stap in het onzekere
Het derde deel van Pierre H. Dubois' Memoranda
Een soort van geluk door Pierre H. Dubois Uitgever Nijgh & Van Ditmar, 344 p., f 49,50
Jacques Kruithof
Toen Jan Greshoff in Zuid-Afrika op sterven lag, in maart 1971, schreef Pierre H. Dubois aan Aty Greshoff: ‘Het laat bij mij enerzijds dan een diep verdriet na, anderzijds een soort van geluk dat onze relatie is geweest wat zij was, voor mij iets heel bijzonders, onvervangbaars.’ Het citaat is als titel van Dubois' herinneringen aan een leven met de literatuur een soort van slotsom, het dient tevens als hommage aan de oudere vriend die op meer dan een moment van beslissende invloed was.
Met Een soort van geluk heeft Dubois zijn indrukwekkende driedelige serie Memoranda afgesloten. De eerste delen (besproken in de Boekenbijlage van 9 mei 1987, respectievelijk 16 juli 1988) behandelden Dubois' jeugd en aarzelende intrede in de literatuur en de, ook nog vooral voorbereidende, jaren veertig, toen hij in de journalistiek en de uitgeverij werkzaam was. Dit omvangrijke boekdeel gaat over de periode 1952-1980, van Dubois' aanstelling bij de toenmalige kwaliteitskrant Het Vaderland tot aan zijn vervroegde pensionering: de ondergang van het blad is dan al onvermijdelijk.
De auteur, vijfendertig jaar oud bij zijn benoeming, is bezig ‘officieel te worden’, om met Menno ter Braak te spreken; zijn eerste bekroning volgt nog datzelfde jaar. Hij is volop actief als schrijver van romans, poëzie, essays, levert daarnaast grote aantallen recensies van literatuur en toneel, reportages en ander journalistiek werk, zit in redacties en commissies (onder meer voor de uitgave van Couperus' verzameld werk), correspondeert en gaat meer of minder vriendschappelijk om met velen uit het literaire en artistieke leven, vooral in zijn nieuwe woonplaats Den Haag.
Dat levert, als in de vorige Memoranda, boeiende portretten op: van de weerbarstige uitgever-schrijver Geert van Oorschot, van Georges Simenon, wiens vertaler Dubois ook nog eens was, en die hij onder wel zeer merkwaardige omstandigheden in de intimiteit van diens familie heeft meegemaakt, opnieuw uiteraard van Greshoff, die wat in de vergetelheid is geraakt en misschien ook geen groot schrijver was, maar wel blijkbaar een scherpzinnig en aimabel mens, en menig ander. Albert Vogel jr., voordrachtskunstenaar en biograaf van Couperus, was volgens Dubois ‘in de ogen van sommigen een kwast en een aansteller’, en eerlijk gezegd vond ik dat ook, hoewel ik hem slechts oppervlakkig kende. Maar door de manier waarop Dubois over hem, en in het algemeen over mensen, vertelt, neem ik grif aan dat ik mij vergist heb.
Pierre H. Dubois
Uit het vele werk dat Dubois, veelal bijgestaan door zijn vrouw Simone, in deze jaren verzet heeft, komen ook interessante portretten van historische figuren voort: Leonardo da Vinci, Belle van Zuylen, schrijfster in de achttiende eeuw die de beide Dubois zo lief is, Allard Pierson, van wie inderdaad het ‘stof der geschiedenis’ wel eens af geblazen mag worden, Marcellus Emants, over wie Dubois een biografie schreef, en zeker ook diens dochter Eva.
Dubois is niet alleen een bekwaam schilder van literaire portretten, hij heeft ook (in alle delen van de Memoranda) fraaie stadsgezichten op zijn repertoire (Parijs, Brussel, het hem dierbare Venetië), en hij is een voortreffelijk landschapsschilder die het voorrecht heeft gehad zijn Franse en Italiaanse onderwerpen te aanschouwen in een tijd dat verkeer en toerisme die nog amper hadden aangetast - ‘al is natuurlijk alles relatief en zou een negentiende-eeuwer moedeloos zijn thuisgebleven’, voegt hij daar op een hem kenmerkende wijze aan toe.
In het eerste deel, Hermetisch en besterd, zag de lezer Duboisnog in jeugdige ongewisheid verkeren, weliswaar vastbesloten een eigen lijn te volgen maar daar meer intuïtief dan reflecterend zeker van; dientengevolge zocht hij in oudere schrijvers als Greshoff en Du Perron in zekere zin zijn leraren. Eenmaal in de literaire wereld beland, in het tweede deel Retour Amsterdam-Brussel, zoekt hij geleidelijk zelfstandiger zijn weg, en als vanzelf neemt de reflectie toe, en begint hij meer en meer te lijken op de auteur die men uit zijn werk sinds de essaybundel Een houding in de tijd van 1950 heeft leren kennen.