Susan Sontag
Vervolg van pagina 1
sheerly interesting, and true in the entire lifetime of man' schrijft ze, maar tegelijk is het resultaat van dit geniale het besef dat we op de ‘ruïnes van het denken staan en aan de rand van de ruïnes van de geschiedenis en van de mensheid zelf.’ Steeds vaker zijn het de scherpzinnigste denkers en kunstenaars die de vroegrijpe archeologen van deze ruïnes zijn. Het zijn stoïcijnse diagnostici van de nederlaag, raadselachtige choreografen van ingewikkelde geestelijke bewegingen die bruikbaar kunnen zijn voor individuele overleving in een tijd waarin we te maken lijken te hebben met een permanente apocalyps.
Sontag heeft het nooit gelaten bij dit besef van de helse tegenstrijdigheid van het moderne bewustzijn. Ook al voelt ze zich er fataal aan gebonden, door haar passie voor een aantal van die vroegrijpe archeologen heeft ze altijd een waardige uitweg gevonden: die scherpzinnige denkers en kunstenaars (Antonin Artaud, Elias Canetti, E.M. Cioran, Walter Benjamin, Roland Barthes) vertolkten en incarneerden het moderne bewustzijn en ontkwamen er tegelijk aan door hun creatieve diagnose ervan. Wanneer ze in haar Huizinga-lezing zegt dat in het decade-denken ‘stijl’ ‘life-style’ betekent is dat een melancholische constatering, want ‘style’ betekent voor haar (al sinds haar essay ‘On Style’ uit 1965) heel iets anders: de expressie van een consistent karakter zoals ze dat aantrof bij de genoemde schrijvers/denkers. Stijl betekent voor Sontag een radicale, authentieke manier van denken, en daar is geen sprake van in het snel vlietende decade-denken.
Susan Sontag had graag een boek geschreven met de titel The Anatomy of Melancholy. Die titel en dat boek bestaan al, geschreven door Robert Burton en gepubliceerd (althans de eerste editie) in 1621, dus dat gaat niet meer. Maar het verlangen om zo'n boek te schrijven is veelzeggend en kan verklaren waarom de alternatieve titel van haar Huizinga-lezing ‘Must we be Modern?’ luidt. Het historisch bewustzijn van Susan Sontag is een melancholisch bewustzijn. Ze kan niet ontkomen aan het historiserende denken en ze zal het er alleen in beschrijvende en analyserende vorm over hebben, maar het bedrukt haar dat alles tijdelijk is, alles snel voorbijgaat en geen ongebroken continuïteit heeft. Hoe discutabel haar analyse van de fotografie (in On Photography) ook is, voor haar gaat het zien van foto's altijd gepaard met een besef dat iets voorbij is. Haar fascinatie voor Walter Benjamin werd ondermeer opgewekt doordat hij een gepassioneerd verzamelaar van foto's, kinderboeken en citaten was. Hij zat ‘vast aan dingen, aan hartstochten, wel te verstaan.’ Wat haar ook fascineert is de ‘innerlijke traagheid’ van dit melancholische temperament. ‘Innerlijke traagheid’ is het tegendeel van de snelle verandering die kenmerkend is voor het decade-denken. Susan Sontag kan en wil de anderhalve eeuw modernisme niet ontkennen, maar ze zou haar recentste fase, die van ‘the decade notion as a symptom of the decadence of the project of modernity’ wel stil willen zetten. In haar essay over Cioran schrijft ze dat de betekenis van alles verdrinkt in de behoefte van de mensheid om steeds weer te veranderen, ‘te worden’: ‘Het worden van de mensheid is de geschiedenis van de uitputting van haar mogelijkheden.’ Deze drijfveer en wens van de mensheid om continu te ‘worden’ heeft zij tot nu toe voornamelijk beschreven, in de
Huizinga-lezing verandert deze diagnose in kritiek op de cultuur van het einde van deze eeuw wanneer zij aan het slot Huizinga's Homo Ludens ter sprake brengt. Huizinga beschrijft in zijn boek een cultuur die beheerst wordt door het idee van spel. Die spelcultuur moet men volgens Sontag naast die van de ernst van het modernisme zetten om te kunnen zien wat zij in vergelijking daarmee te bieden heeft: het levert een eeuwigdurend cultuurmodel waarvoor continuïteit kenmerkend is en dat de afwezigheid van vooruitgang benadrukt.
Hoe rationeel Susan Sontag ook te werk gaat in haar essays, ze is allerminst een rationaliste. Haar essays zijn de protocollen van haar sensibiliteit. Het slot van haar allereerste essay ‘Against lnterpretation’ (1964) luidde ‘We hebben geen behoefte aan een hermeneutiek, maar aan een erotiek van de kunst.’ Dit pleidooi voor ‘erotiek’ wilde zeggen: de herwaardering en de terugkeer van de zintuigen bij het zien, lezen of horen van kunst en dus van de directere verhouding tot kunst. Deze gepassioneerde en intensieve verhouding tot de moderne kunst beschouwde ze als een radicale reactie op het alomtegenwoordige interpreterende bewustzijn, op het teveel aan historische geest. Het is de meest directe en authentieke reactie omdat de zintuigen zich weinig aantrekken van de druk van de geschiedenis of de civilisatie. De tijd lijkt dan stil te staan. Wanneer Sontag met al haar sympathie over Roland Barthes schrijft dat zijn temperament uiteindelijk niet strijdlustig, maar ‘verheerlijkend’ was is dat een geval van zelfprojectie, want dat is ook een belangrijk aspect van haar eigen temperament. Het is haar epicurische, niet-kritische, homo ludens-kant die opduikt wanneer haar historisch bewustzijn van het modernisme een melancholisch hazeslaapje doet. Het antwoord op Sontags vraag of we modern moeten zijn luidt dan ook: niet altijd, niet als de Supremes op de radio zijn.
■