Carel Peeters
Het is nog niet zo lang geleden dat de Amerikaanse essayist Norman Podhoretz een voorbeeld nodig had van ‘een prominente literaire criticus’ die het had gewaagd wat aardigs te zeggen over een produkt van populaire cultuur. Hij koos Susan Sontag omdat zij zich eens vriendelijk had uitgelaten over The Supremes. Dit enthousiasme voor een onschuldig meisjeszanggroepje was een sanctionering van populaire cultuur ‘at its lowest level’.
Als het over Podhoretz gaat is de neiging tot sarcasme groot, aangezien ‘the highest level’ voor hem nogal eens bestond uit de cultuur van het Witte Huis ten tijde van de Reagan-regering, waar hij een gewaardeerde gast was. De bal kan vreemd rollen.
Toch is het tekenend dat de personificatie van het neo-conservatisme in Amerika - Norman Podhoretz - zo'n scherpe neus had voor een afwijking van het gebruikelijke patroon in de beoordeling van allerlei verschijnselen in de cultuur. Het liet zien dat je de Beatles of de Supremes maar aardig hoefde te vinden om tot het cultuurvijandige kamp gerekend te worden. Het is niet minder tekenend dat Susan Sontag iemand is die de Supremes wel aardig kon vinden, omdat er uit blijkt dat zij haar oren niet angstig afsloot voor een pretentieloos aardig liedje. Er zit logica in het feit dat Podhoretz zich heeft ontwikkeld tot een van de bewakers van de publieke moraal in Amerika en dat Sontag gewoon voort is gegaan met haar diagnoses van onze tijd in boeken als Illness as Metaphor en Aids as Metaphor. Daarin treedt Podhoretz op als een hoeder van de Amerikaanse strijdlust die door de Aids-epidemie zou worden verzwakt. Sontags cultuuranalyses zijn afkomstig van iemand die er middenin zit, en niet van iemand die er met een misprijzende pruillip boven hangt. Het is altijd Sontags grote kracht geweest dat haar essays de indruk maakten geschreven te zijn door iemand die een heroïsche poging deed een positie te vinden van waaruit ze iets opmerkelijks over een cultuur kon zeggen waar ze zelf een onderdeel van is. Sontag is gefascineerd én geschokt door de tijd en de cultuur waarin ze zich bevindt, terwijl iemand als Podhoretz er alleen maar dagelijks door op zijn teentjes wordt getrapt. Het verschil is dat de overtuigingskracht van Sontags analyses en kritiek tien keer zo groot is: ze staat nergens boven, maar heeft wel haar eigen passies.
De titel van haar Huizinga-lezing is zonder twijfel een eerbetoon aan Harold Rosenberg (1906-1978), de essaysist die gedurende zo'n dertig jaar de dilemma's van de moderne cultuur heeft beschreven. Hij werd vermaard als criticus van de naoorlogse Amerikaanse schilderkunst en als schrijver van het boek The Tradition of the New (1960). Dat Rosenberg vooral de dilemma's analyseerde en niet de rol van bewaker van de publieke moraal koos is de bron van Sontags sympathie, evenals het feit dat hij ook de schrijver is van Discovering the Present (1973), een boek waarin van evenveel distantie als betrokkenheid sprake is ten opzichte van de kunst, cultuur en politiek van de drie naoorlogse decennia die erin aan de orde komen. Rosenberg vervult in het bewustzijn van Sontag dezelfde rol als Paul Goodman, Walter Benjamin, E.M. Cioran, Elias Canetti en Roland Barthes in het leven en werk van Sontag: het zijn allemaal schrijvers (die tegelijk denkers waren) die haar hebben geïnspireerd en over wie ze uit bewondering essays heeft geschreven die evenveel over haarzelf als over deze schrijvers zeggen (in Het teken van Saturnus).
Susan Sontag
bert nienhuis
Het verrassende aan Tradities van het nieuwe, of: moeten we modern zijn? is dat het over iets gaat dat een al te vertrouwde indruk maakt, maar dat we nog nooit op deze manier hebben gezien. Volgens Sontag zien wij alles zonder er bij na te denken in historisch perspectief en in termen van verandering en vooruitgang: dat komt omdat we behoren tot ‘het project van het moderne’ dat zo'n goede honderdvijftig jaar geleden begon. Het consumptiemechanisme dat als gevolg van het kapitalisme is ontstaan heeft ook bezit genomen van ons bewustzijn. De laatste vijfentwintig jaar heeft deze historisering een onverwachte verandering ondergaan: voor die tijd werd er verwezen naar eeuwen (de achttiende eeuw, de negentiende eeuw) of naar generaties (die van de eerste wereldoorlog of die van voor de tweede), sinds de jaren zestig wordt er gedacht in decades. Sinds de jaren zestig zijn we zo sterk acteur en toeschouwer van onze eigen tijd geworden dat we het argeloos over de jaren zestig, de jaren zeventig, de jaren tachtig hebben: de decennia volgen elkaar in snel tempo op en daarmee de veranderingen in de samenleving en cultuur. Dit betekent volgens Sontag dat we ons verleden in steeds kleinere eenheden beschrijven, dat we een bewustzijn van zo'n korte termijn hebben ontwikkeld dat het verdacht veel is gaan lijken op het populaire modebewustzijn. Dacht men bij generaties nog aan een actieve strijd tussen generaties - wanneer er in termen van decennia wordt gedacht, lijkt het alsof we die decennia over ons heen krijgen, dat we er een weerspannig, maar passief onderdeel van zijn: ‘frog-marched into the future’. Het is alsof een abstracte tijd de dienst is gaan uitmaken: ‘people being afflicted by what goes on.’
Dit recente denken in decades is over ons gekomen als een uitvloeisel van alles wat Sontag samenvat in ‘modernisme’: die hemel en hel waarmee we te maken hebben sinds het midden van de vorige eeuw. De hemel: het ontstaan van rechtvaardigheid, emancipatie, vrijheid en welvaart; de hel: vervreemding, mechanisatie, het ontstaan van de massa, de tredmolen van produktie en massaconsumptie. De twee zijn niet los van elkaar te zien, en moeten nog worden aangevuld met zelfbewustzijn, nihilisme en eclecticisme om het portret van een fundamenteel innerlijk tegenstrijdig modernisme compleet te maken. Het denken in decades staat voor een gemechaniseerde zucht naar verandering: ‘It gives us the illusion of liberty by emptying out our experience’ (Het geeft ons de illusie van vrijheid door onze ervaring uit te hollen.’ Het maakt van het leven wat het zeker niet is: een verzameling mogelijke modes. Het denken in decades noemt Sontag een symptoom van de decadentie van het modernisme.
Het merkwaardige en verraderlijke aan deze gedachtengang is dat hij ons vertrouwd voorkomt. Geen weldenkend mens wil verdacht worden van een manier van leven of denken die beheerst worden door modes en toch is het denken in decades een argeloze gewoonte geworden. Het verrassende is het perspectief van waaruit Sontag tot haar diagnose komt: het modernisme, waar zij altijd zelf min of meer mee is geïdentificeerd. Ze kwam op voor de avantgarde en voelt zich een onderdeel van een problematische moderne cultuur. Met haar Huizinga-lezing neemt ze geen afscheid van die identificatie, maar haar ongemak neemt toe. Ook al zou ze het willen, het is onmogelijk om buiten het moderne bewustzijn te denken omdat alles wat ‘de hemel’ van het moderne uitmaakt onverbrekelijk verbonden is met wat de ‘de hel’ ervan uitmaakt. De kritiek op de helse kant van het modernisme is altijd in haar essays aanwezig geweest.
In het essay over de Franse filosoof E.M. Cioran uit 1967 (in Styles of Radical Will) is de kiem van Sontags Huizinga-lezing te vinden. Daarin heeft ze het al moeilijk met het alom tegenwoordige historische bewustzijn (‘the demon of historical consciousness’). ‘De menselijke geest’, schrijft ze, ‘bezit nu, bijna als een tweede natuur, een perspectief op zijn verworvenheden dat hun waarde en hun waarheidsgehalte fataal ondermijnt.’ Dat perspectief is dat alles maar betrekkelijk en tijdelijk is: historisch bepaald. Toch is deze historisering de enige manier waarop we wat dan ook kunnen begrijpen. Wat intellectueel en creatief de afgelopen honderdvijftig jaar is voortgebracht is zonder twijfel ‘the most energetic, dense, subtle,
Vervolg op pagina 4