De incarnatie van het aangename
Het is moeilijk te verklaren waarom door de eeuwen heen kunstenaars steeds weer mythologische onderwerpen als Amor en Psyche, Sint Sebastiaan, De ontvoering van Europa, de Annunciatie of de Pietà schilderden. Het kan onmogelijk alleen zijn omdat ze onder de indruk waren van het mythologische verhaal. Bij de Drie Gratiën ligt dit makkelijker; hun bevalligheid en de manier waarop ze met elkaar verstrengeld zijn nodigen alleen al uit om ze opnieuw te schilderen: de motieven zijn dan van emotionele én schilderkunstige aard. De geschiedenis van het leven van de Drie Gratiën - Aglaia (glans), Euphrosyne (vreugde) en Thalia (bloei) - in de literatuur en kunst is nog nooit volledig beschreven. Ze komen wel her en der (bij Gombrich, Edgar Wind e.a.) ter sprake, maar fragmentarisch. Ter gelegenheid van het driejarig bestaan van de Amsterdamse galerie De Drie Gratiën (Weteringstraat 39) heeft David Rijser (met medewerking van Liesbeth Hemelrijk) hun geschiedenis kort beschreven in een mooi verzorgde en geïllustreerde catalogus (f 20, -), die ook de jubileumtentoonsteling van moderne variaties op het thema in De Drie Gratiën begeleidt. Hij beschrijft welke rol ze speelden in de mythologie (dat het geen godinnen waren, maar dat ze thuishoren in het rijtje nimfen, horen en muzen), welke allegorische betekenis aan hen werd gehecht, bij welke dichters ze in de oudheid voorkomen (Homerus, Callimachus, Pindarus, Horatius, Simonides, Ovidius), bij welke filosofen (Socrates, Seneca, Epicurus, Aristoteles), dat zij weliswaar oorspronkelijk alleen voor charme, charmeren en gratie stonden, maar geleidelijk het symbool en de incarnatie van de aangename kanten van het leven werden, dat ze in de middeleeuwen nauwelijks voorkomen, maar in de renaissance in volle glorie weer opduiken, dat ze in de achttiende eeuw zo vaak werden geschilderd (en meestal frivool) dat er geen beginnen aan is er een overzicht
van te geven. Ruimte en tijd ontbraken Rijser om het leven van de Drie Gratiën in de negentiende en twintigste eeuw ter sprake te brengen, zodat we niets vernemen over hun leven onder de symbolisten (Böcklin) of de Pre-Raphaelieten (Burne-Jones). Een complete catalogus zou Gratiën uit Pompeï, van Cranach, Rubens, Raphael (afbeelding), Botticelli, Tintoretto, Fragonard, Boucher, Reynolds, Canova, Thorwaldsen, Carpeaux, Regnault, Picasso, Man Ray, Maillol en vele anderen bevatten. De tentoonstelling laat moderne variaties zien op het reliëf dat zich in het Louvre bevindt door zesendertig kunstenaars, die bovendien gelegenheid kregen vrij op het thema te variëren. Die van Riki Mijling, Meindert Raske en Hanneke Zwart vallen daarbij speciaal op.
CP