Welriekend in ontbinding
Op haar twaalfde lijkt het liefdesleven de bevallige Liedewij toe te lachen, er zijn al aanbidders en huwelijkskandidaten, maar God heeft het anders voorzien en laat het meisje zich in een val op het ijs lelijk bezeren. Wat er dan volgt is een ziekbed van ongedachte allure: onder meer een ongeneeslijk gezwel rond de bij het ongeval gebroken rib, chronisch braken, lichtallergie, overvloedig bloeden uit alle lichaamsopeningen, koortsaanvallen, opgeven van stukken long, lever en darm, wakken in het lijf waaruit zwarte maden te voorschijn kruipen, integrale verrotting van het onderlijf, een zwelling aan de teen, waterzucht, zweren op het hoofd, kiespijn, puisten, een steen in de blaas, een kloof van voorhoofd tot neusmidden alsmede in onderlip en kin, een blind rechteroog, stekende pijn in het linkerbeen, in de strenge winter van 1408 bevroren en zwart geworden ledematen, alle vijf de stigmata en een van de schouder loslatende rechterarm en drie pestbuilen. Verder verloor Liedewij nog eens zoveel bloed bij een laffe aanval van huursoldaten, ‘dat men het met een vat moest wegscheppen’. Alleen al medisch gezien is Het leven van Liedewij, de maagd van Schiedam een rijke tekst. Ludo Jongen en Cees Schotel vertaalden dit middelnederlands heiligenleven en drukten de oorspronkelijke versie ernaast af (Fonds Historische Publikaties Schiedam, 164 p., f 24,90). Een staaltje van overlevingskunst met hulp van de Heer, en dat zonder de geuren die de meeste stervelingen bij een zo ingrijpende ontbinding verspreiden.
Liedewij was welriekend, rond haar bed werden ‘kostbare kruiden’ geroken: ‘Welken soeten roke en ghevoelden si niet alleen ten nase, mer metten monde ende op die tonghe, recht of si ghingbeer of peper of caneel hadden gheten.’ Liedewij leeft jaren zonder iets te eten. De schrijver van haar hagiografie maakt echter duidelijk dat vasten op zich niet de grond van haar heiligwording is, onder meer door een mannelijke tegenhanger in de tekst te introduceren: Gerrit de Heremiet. Die vertrekt naar een grot in oostelijk Egypte, waar bezoekers hem rolrond en vet aantreffen, de speknek in kwabben over de kraag van zijn pij, een welgedaanheid die Gerrit naar eigen zeggen aan uit de hemel vallend manna te danken heeft. Niemand echter twijfelt aan Gerrits heiligheid, hij lijdt genoeg in zijn zanderige eenzaamheid.
Voedsel speelt een grote rol in Het leven van Liedewij, de maagd van Schiedam. Met behulp van goddelijke aanvulling van de portemonnaie schaft ze voor hongerige en behoeftige stadgenoten diverse heerlijke zaken aan: de schrijver somt ze met smaak op. Sommige middelnederlandse heiligenlevens lezen als een roman. Het leven van Sinte Amand bijvoorbeeld bevat schitterende passages. Zo ook Het leven van Liedewij, een fraai geschreven biografie van een heilig uithoudingsvermogen, over nietsontziende offer- en boetvaardigheid, naastenliefde en liefde tot de Hoogste. Door alle realistische details en levendigheid van beschrijving is het een tekst die voor de middeleeuwers groot lees- en luistergenot moet hebben geboden, en dat doet hij voor de tegenwoordige lezer nog steeds.
AJ