Thrillers
Voor de tweede maal is onder auspiciën van het Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs een bundel korte verhalen verschenen. Dit keer is de titel Crime Jaarboek '89-'90 (BZZTôH, f 19,50). Omdat de vorige bundel 1987 en 1988 bestreek, is er een gat ontstaan dat voor verzamelaars die dat niet willen geloven een valkuil zal blijken te zijn. Voor nietsvermoedende lezers is ook niet alles veilig, want het gewone verhaal met een kop, middenstuk en een mooie climax lijkt uit de mode. Alleen ‘Tepels in de nacht’ van Ferdinandusse (met lippenstift aangezet zijn ze in het licht van een straatlantaarn extra goed te zien) valt in die categorie. De overige zes verhalen van in alfabetische volgorde Appel, Bouman, Hellinga, Hiddema, Van Hout en Rippen zijn moeilijker te plaatsen, hoewel er twee politieverhalen bij zijn. Bespiegelingen is misschien de beste term ervoor. Voor bij de kachel nu het buiten weer niks gedaan wordt, kan dat wie weet geen kwaad. Maar jongens van Jan de Witt kunnen er jeuk van krijgen.
Ed McBain gaat verder met zijn serie over de advocaat Matthew Hope, waarvan de titels sprookjesnamen hebben. The House that Jack Built (Sphere f 18,75 en Myst. Press f 13,95) is helaas een in elkaar geflanst werkje waarin een man verdacht wordt van de moord op zijn broer, een liederlijke homo. De scènes zijn op zichzelf aardig, hoewel McBain wel erg de oude geilaard uithangt en voortdurend jubelt over de aantrekkelijkheden van de rijpere vrouw. Dat vindt allemaal plaats in Florida, maar dan aan de West- in plaats van aan de Oostkust. De lamlendige plot is gebaseerd op de onwettige geboorte van een rijkeluiskind en daar komen dus moeilijkheden van.
James Follett schrijft vakkundige thrillers en dat geldt ook voor Churchill's Gold (Methuen, f 18,75), waarin een walvisvaarder de strijd aanbindt met een U-boot. Het is 1940 en Engeland heeft het goud nodig dat in Zuid-Afrika is opgeslagen, om wapens in Amerika te kunnen kopen. Zogenaamd als een lading lood wordt het ingescheept op een walvisvaarder die tegelijkertijd ook nog een groep in Zuid-Afrika gestrande passagiers meeneemt. De Duitsers liggen uiteraard op de loer. De vraag is wie het gaat winnen. De harde Duitser met zijn houten poot of de robuuste Amerikaan die de walvisvaarder bestuurt en wat is de rol van de sluwe Engelsman in het geheel? Het klinkt allemaal nogal schabloon-achtig, maar dat levert wel een recht-door-zee spannend verhaal op, inclusief stormen, motorpech en andere klassieke scènes.
The Long Escape (Mastercrime, f 20,80) intrigeerde me sterk, omdat de auteur David Dodge heet en volgens de achterkant Robert R. Parker een grote rol in verhaal speelt. Van David Lodge had ik wel gehoord en Robert B. Parker was me ook niet onbekend, maar wie waren deze bijna-naamgenoten? Dodge blijkt een klasieke thrillerschrijver te zijn geweest, die in 1974 overleed en onder andere To Catch A Thief schreef, waarvan Hitchcock een beroemde film maakte. Robert R. Parker is een Amerikaan die in dit verhaal dat uit 1950 stamt, spoorloos verdwenen is in Mexico. De hoofdpersoon, een harde speurneus, trekt achter hem aan en moet half Zuid-Amerika door om hem te traceren. Dodge heeft een goed oog voor het schilderachtige van de locaties, zonder dat het exotische gaat overheersen. Hij kan ook natuurgetrouw mensen schilderen en dat zorgt ervoor dat er een klassiek spannend boek ontstaat met een lekker tempo. Dat de speurder verliefd wordt op een heel mooi meisje stoort door de vaart en actie niet.
Stephen King is een fenomeen, tenminste dat vinden zijn bewonderaars. Voor anderen zoals ik is hij een nogal ordinaire veelschrijver die te veel en te vaak paranormale verschijnselen als hoofdingrediënt gebruikt. Verder is zijn produktie zo hoog dat hij tot de categorie auteurs behoort waarvan Truman Capote ooit zei: ‘Dat is geen schrijven, dat is typen.’ In Bare Bones (Warner, f 26,30) kun je lezen of die opvatting correct is of niet. Dit boek is een bundel vraaggesprekken met King en voor een gering deel twee gesprekken met collega-enge-verhalen-schrijver Peter Straub. De redacteuren hebben in totaal 27 gesprekken gebundeld, verdeeld over zeven hoofdstukken. Dat geeft de indruk dat er verschillende thema's aan de orde komen, maar in werkelijkheid bestrijkt bijna elk vraaggesprek hetzelfde terrein. Je vraagt je dan af wat Tim Underwood en Chuck Miller meer hebben gedaan dan de map uit het archief te pakken, vooral ook gezien hun waarschuwing voorin. Daarin staat vermeld dat inconsistenties in de tekst onvermijdelijk zijn en dat overlap ook niet was te voorkomen. Voor de fans van King zijn dit soort opmerkingen alleen maar gezeur. Die willen hun held aan het woord horen. Mijn conclusie was dat King tot veel leukere en diepgravender gesprekken in staat is dan in de bundel staan afgedrukt. Voor het merendeel beperken ze zich eigenlijk tot twee van de drie meest gestelde vragen (‘Hoe komt u aan uw ideeën?’ en: ‘Hoe lang doet u erover.’), met als extraatje ‘Wat vond u van de verfilming van uw boeken?’ De leukste wetenswaardigheid vond ik de aankoop van King van het locale radiostation waar hij naar luisterde en dat volgens hem te weinig rock ‘n’ roll draaide. Als ik ooit nog eens een best-sellerschrijver word, koop ik Radio 3 en zal er minder gekwekt worden en worden alle telefoonspelletjes verboden.
THEO CAPEL