De angst van de buitenstaander
Verhalenbundels van Maarten 't Hart en Monika Sauwer
De unster door Maarten 't Hart Uitgever De Arbeiderspers, 219 p., f 26,90
De animist door Monika Sauwer Uitgever Contact, 170 p., f 24,90
Wim Vogel
De dertig boeken die Maarten 't Hart in nog geen twintig jaar publiceerde, bevatten veel fraais, maar zijn niet allemaal meesterwerken. De twaalf verhalen uit zijn nieuwe bundel De unster laten goed zien waar zijn kracht ligt en hoe het komt dat bewondering zo gemakkelijk omslaat in irritatie.
Wat ik waardeer in De unster is dat alle hoofdpersonen zich een vreemdeling voelen in een godverlaten wereld. Wanneer dat inzicht een sober verwoorde eenzaamheid oproept, wanneer de angst van de buitenstaander en de schuldeloze schuld onder de huid van de vertellingen verborgen blijven, stijgen de verhalen boven het anekdotische uit. Dan worden het aangrijpende verbeeldingen van een man die, bang om zich te binden, op zoek blijft naar veiligheid, naar continuïteit. De natuur, de muziek en de huwelijkstrouw bieden wat dat aangaat soelaas en zijn ook in De unster belangrijke motieven.
In de eerste twee verhalen, ‘Het dal van Hinnon’ (eerder verschenen onder de titel ‘Feest’ als jubileumuitgave van de vijftigjarige Margriet) en ‘Oom Job,’ grijpt 't Hart opnieuw terug, en met succes, op zijn rijke calvinistische verleden. En ofschoon zijn alter ego in het eerste verhaal nog maar een schooljongetje is dat onverwacht met de hele familie mee mag naar het bruiloftsfeest van Oom Bert en in het tweede verhaal een volwassen jongeman die nu zijn vader gestorven is een paar dagen doorbrengt in het ouderlijk huis, is toch hun visie op de gebeurtenissen er een van vervreemding. Het jongetje stelt verwonderd vast dat godsdienstzin en liefde verhandelbare zaken zijn, gevoelig voor concurrentie en andere triviale overwegingen. Dat ook de dood onderdeel van het menselijk bedrijf kan zijn, merkt de volwassen zoon. Geloof, liefde en dood worden in deze verhalen gematerialiseerd. De verteller stelt dat nuchter vast. Dat dat inzicht zijn vertrouwen in de mensen niet erg vergroot, laat zich raden.
Maarten 't Hart
bert nienhuis
Van die mensen zijn het dan vooral, opnieuw, de vrouwen van wie de hoofdpersonen weinig begrijpen. In zeven verhalen spelen zij een dominante rol en alleen in ‘Oom Job’, waar zijn moeder in voorkomt, en in ‘Wonen op de Wallen’ (de hoer als surrogaat voor de allesbegrijpende moeder?) worden zij met enige sympathie beschreven.
Een tussenpositie neemt ‘De draagmoeder’ in, voor mij het mooiste verhaal van de twaalf. 't Hart introduceert daarin het kinderloze echtpaar uit De kroongetuige, Leonie en Thomas. Leonie heeft het desolate plan opgevat f 50.000, - te betalen aan een vriendin die zegt onmogelijk te kunnen zorgen voor een vierde kind dat op komst is. Ook in dit verhaal geeft de ik-figuur de voorkeur aan het zijn boven het hebben. Hij verwerpt de gedachte van zijn vriendin Leonie zonder meer. Het is tegennatuurlijk, een kind hoort bij de moeder, heeft er recht op te weten wie zijn vader is. Tegelijkertijd handelt hijzelf onnatuurlijk door met veel gehannes een futeëi uit te broeden, het jong te voeden en te verzorgen en daardoor in leven te houden. ‘De draagmoeder’ eindigt tragisch en laat opnieuw een man verweesd achter.
Monika Sauwer
hans van den bogaard
Minder enthousiast ben ik over de verhalen die beheerst worden door de bekende Maarten 't Hart-dialoog. Ooit liet hij in De aansprekers Pau de doodgraver uitgebreid zijn harde, cynische uitspraken doen die weinig verhevens bevatten maar wel vaak komisch waren. Sinds dat optreden incarneert Pau in tal van personages, ook in De unster. De grootvader in ‘Het dal van Hinnon’, de oude rechter in ‘De nagapers’ (een aardig verhaal over een ander leidmotief in zijn oeuvre: de wraak op de bourgeoisie), de universiteitssecretaresse in ‘De verzameling’, ‘volkse’ types in ‘De glasplaat’, de boer in ‘De veenmollenplaag’: allemaal lijden zij aan dat Pau-syndroom. Het zijn types, geen karakters. De auteur heeft dat type uitgebuit en het is door gebrek aan ontwikkeling overbodig geworden. Storend is in dit soort verhalen behalve het babbeltoontje ook het ontbreken van een pointe, en natuurlijk vallen dan ook juist stereotiepe zinswendingen (de bepalingen die beginnen met ‘zo’, de bijzinnen die met ‘hoe’ openen) en een gênante ‘eerlijkheid’ (bijvoorbeeld in ‘Mijn vrouw’) nadrukkelijk op. De interessante ideeën in deze verhalen zijn geciteerde bon mots van andere auteurs.
Sommigen noemen Maarten 't Hart de Evert Hartman voor volwassenen: verguisd door de critici, geliefd bij zijn lezers. Die vergelijking is plezierig voor Hartman, 't Hart wordt er te kort mee gedaan. Zijn kracht lijkt steeds meer te schuilen in het poëtisch verwoorden van dilemma's zoals in De kroongetuige en nog eerder in Een vlucht regenwulpen, steeds minder in het ironiseren daarvan.