Verklikken
Vuijsje komt op grond van zijn ervaringen tot de conclusie dat de enige blijvende oplossing is gelegen in sociale controle. En deze, zegt hij, werkt alleen wanneer het daartoe strekkende gedrag conform de norm is, en ook op sociale ondersteuning kan rekenen. Daarnaast moeten politie en justitie de norm voortdurend zichtbaar bevestigen. Dit is misschien in sommige hoeken geen populaire taal. Maar wat is de situatie nu? Vroeger werden bij het voetballen vervelende jongetjes door oudere tribuneklanten in hun nekvel gegrepen. Tegenwoordig strekt de gedoogzone zich uit tot oude treinstellen waarin men onder overheidsbegeleiding als geregistreerd vandaal wordt vervoerd. Rapporten genoeg. Maar misschien is Vuijsjes oplossing, met alle enge connotaties van dien, wel de enige. De oudere tribuneklant durft niet meer te komen. En als hij komt, weet hij zich niet ondersteund, dus mompelt en scheldt hij wat, en houdt zich gedeisd. Onderzoekers van het WODC van het ministerie van Justitie lieten op klaarlichte dag fietsen stelen, om de reacties van de ooggetuigen te peilen. De uitkomsten laten zich raden.
De cruciale kwestie in Lof der dwang is die van onze angst voor verklikkerij en onze weerzin tegen het verkeerd soort moraliserende burgerzin. Vuijsje maakt opnieuw harde en pijnlijke opmerkingen wanneer hij hierop ingaat. Verklikken, zegt hij, roept associaties op met aangeven, bijvoorbeeld van joden in de oorlog. Op verklikken volgde andermans dood. Maar de meeste Nederlanders hebben in de oorlog helemaal niemand aangegeven. Ze deden niets, behalve lijdelijk toezien. Is dat waar of niet waar? En ons gedrag van nu, zegt Vuijsje, en onze angst voor verklikken lijken wel ingegeven door een bijna traumatisch schuldgevoel. Wat we nu met ons eventuele verklikken zouden bevestigen, is niet een onderdrukkend bewind, maar een democratie. Het onderdrukkende bewind kan zonder de vrijwillige medewerking van de bevolking. Daar heeft men er methoden voor. Maar de democratie legt niet graag op vanboven af. Zij staat of valt juist met de burgerzin waar wij zo bang voor is.
Vuijsje trekt de lijn door van zijn bedreigde binnenstadsbuurt naar de samenleving als geheel. Hoe reageert de verzekeraar? Domme vraag. Hoe reageert de maker van hekwerken? De auteur ging praten met mijnheer Heras zelf. Het blijkt een fraaie vondst: de hekkenmaker streeft anno 1989 naar onneembare, doch publieksvriendelijke hekken. Met andere woorden: het ideaal is een hek waarvan niemand in de gaten heeft dat het een hek is. Dat is een mooi en veelzeggend streven. Vuijsje ging ook kijken in Voorthuizen, waar kleinschaligheid en een overijverige hoofdagent de sociale controle stimuleren en vandalisme en inbraak beperkt houden. Ik vroeg me af of de auteur in Voorthuizen zou willen wonen. De paradox blijft te allen tijde, dat sociale controle ten koste gaat van individuele vrijheid. Maar waar Lof der dwang zich vooral op richt, is het heroveren van het openbaar domein. En aan het eind van dit soms boze, soms cynische, maar nimmer vervelende boek, komt Vuijsje daartoe met een verrassend geheim wapen op de proppen: controle behelst opzieners. Wat voor opzieners? Enge, barse mannen met glimmende petten op? Of... vrouwen? De door Vuijsje geïnterviewde hoofdconducteur Van Oostveen formuleert het treffend, wanneer hij het heeft over de wenselijkheid van damescontroleurs: ‘Mensen kunnen tegenover vrouwen heel soepel worden.’ Zo wordt niet alleen de verloedering een halt toegeroepen, maar wordt ook de emancipatie gediend.
■