Kattenliefde
‘Een Nancy Chodorov voor de poes,’ nam Anja Meulenbelt zich voor te schrijven. Het is maar goed dat ze dat voornemen niet al te ernstig opnam: Geliefde ramp; over Sara en andere katten (Van Gennep, 80 p., f 14,50) is ongemeen ontspannen van toon. Dat komt vanzelf omdat over katten nu eenmaal niets te klagen valt, maar de eer gaat ook naar de bazin die haar Sara een klein literair monument bezorgde dat zijn plaats verdient naast Jacobus van Looy's De dood van mijn poes. ‘Mijn meest autobiografische boek tot nog toe,’ noemt Meulenbelt haar plezierig uitstapje met de voor haar zo kenmerkende behoefte aan zelfbelijdenis. Ze is inderdaad self-defeating als ze de alinea over haar kennismaking met zekere Grijs begint met de zin: ‘Ik was nog verloofd met een juffrouw en kwam vaak in het Vrouwenhuis,’ maar met wat ze over Grijs (‘een zwaar dier met loden poten en roestvrijstalen nagels’) en zijn zusje te berde brengt, neemt ze me geheel voor zich in. De kattenliefde is in Geliefde ramp overduidelijk oprecht en verraadt zich in de uitgesprokenheid dat niet élk kattenkarakter beminnelijk is, en dat liefde nu eenmaal zeer doet lijden, ook de kattenliefde. De karakterschetsen hebben Raymond Chandler-niveau. Over Vigdis, ‘bijgenaamd de Bolle’, heet het: ‘Opgetrokken uit veertig procent kuikendons en de rest polyester. Vertalen we haar in een mens dan valt ze in de categorie dumb blonde, al niet meer zo piep, woonachtig in Los Angeles en haar tijd doorbrengend aan de telefoon.’
DS