Behaarde rups
Des te treffender is de scène waarin Kolja's vader zijn zoon een pak rammel geeft, omdat Kolja uit afgunst zijn zusje heeft verlinkt. Volgens oosters gebruik wordt in het gezin nooit varkensvlees gegeten, maar Kolja's zusje laat zich bij oom Sjoera verleiden om haar tanden in een stukje spek te zetten. Omdat het zusje van vader een vloeiblad méér gekregen heeft dan de andere kinderen, flapt Kolja het eruit. De woede van de vader richt zich evenwel niet op de overtreedster, maar op de verrader. ‘Ik hield veel van mijn vader en het was voor het eerst dat hij me had gestraft... Maar de les is niet voor niets geweest. Ik heb voor mijn hele leven geleerd dat geen enkel verheven principe laagheid en verraad rechtvaardigt en dat ieder verraad de behaarde rups van de kleingeestige afgunst is, door welke principes dan ook gedekt.’
Het oude huis onder de cipres speelt zich weliswaar af tegen de achtergrond van de stalinistische terreur, maar dat betekent geenszins dat het alleen gaat om herinneringen die politiek zijn gekleurd. In veel opzichten verloopt het leven van het jongetje Kolja zonder noemenswaardige schokken. De grote charme van dit boekje ligt niet in de uitzonderlijke gebeurtenissen waarmee Kolja wordt geconfronteerd, maar in de geslaagde manier waarmee die alledaagse dingen met de pen worden aangeraakt. Prachtig zijn de bladzijden waarin Kolja's ‘onenigheid met de tijd’ beschreven wordt, kortom, zijn schaamte dat hij nog geen klok kan kijken op het ogenblik dat kleinere kinderen dat moeilijke leerproces al wel onder de knie hebben. Alleen als de wijzers samenkomen begrijpt hij dat het twaalf uur is, maar ‘in feite was die laatste wetenschap zelfs enigszins verwarrend, het stond een begrip van de werking van een algemeen beeld van het leven van de wijzerplaat in de weg, het was onbegrijpelijk waarom er voor twaalf uur zo'n uitzondering gold.’ Voortdurend kijkt de volwassen schrijver mee over de schouder van het kind, en dat levert een naadloze hechting van anekdote, reportage, aforisme (‘Grilligheid is een mankgaande illusie van macht’), ironische schampschoten en poëtische beschouwingen op. Kortom, literatuur om de vingers bij af te likken, bijvoorbeeld waar Iskander het terloops heeft over het onuitgesprokene in de kunst: ‘De kunst van het onuitgesprokene is een van de meest ongrijpbare voor het verstand: het ligt op het vlak van de intuïtie. Met het onuitgesprokene moet men zo omgaan dat de verbeelding, die van steen naar steen springt, niet in het water valt. Maar tevens moet de afstand tussen de stenen groot genoeg zijn, zodat de sprong wordt gevoeld als een werkelijk spannende, werkelijk riskante onderneming, en dan schudt hij ons ook echt wakker en montert ons op.’ Hier zie je taal
als een ongenaakbare schoonheid naar de hemel hinkelen.
■