Geactualiseerd puberjargon
De derde vertaling van ‘The Catcher in the Rye’
De vanger in het graan door J.D. Salinger Vertaling Johan Hos Uitgever Meulenhoff, Monumenta-reeks, 255 p., f 25,-
Joost Zwagerman
‘In deze tijd, waarin tallozen zich bezighouden met het probleem dat “moderne jeugd” heet, is het niet meer dan logisch dat de hoeveelheid lectuur over dit onderwerp zienderogen toeneemt.’ Zo luidt de openingszin van de flaptekst van de eerste, uit 1958 daterende Nederlandse vertaling van J.D. Salingers The Catcher in the Rye. Puber is de titel van deze uitgave, en in diezelfde flaptekst staat met nadruk dat het hier geen ‘vakliteratuur’ betreft, maar in plaats daarvan ‘een boek voor iedereen die belangstelling heeft voor de ongrijpbare jeugd’. In deze door Henk de Graaff vertaalde versie van The Catcher is de Weltschmerz en tegendraadsheid van Salingers jeugdige en wereldberoemd geworden (anti-)held Holden Caulfield, de Amerikaanse evenknie van Frits van Egters, gevat in een inmiddels aandoenlijk geworden en een beetje aan Pietje Bell herinnerende taal. Voor tal van zaken interesseert de nukkige Holden zich ‘geen sikkepit’. Zijn leeftijdgenoten heten ‘knapen’ of ‘lummels’ die hij overigens ‘verduiveld goed’ doorheeft. Als Holden iets af en toe wél bevalt, dan is het onveranderlijk ook meteen ‘reuze geestig’ of ‘mieters’. Het is aardig om deze inmiddels antiek geworden jeugdtaal in Puber terug te lezen. Overigens moet gezegd dat die eerste vertaling van De Graaff zeer deugdelijk aandoet - ik heb de indruk dat Holdens naoorlogse Amerikaanse jeugd-slang in een voor die tijd geëigend Hollands vocabulaire was omgezet.
Dit laatste kan van de tweede vertaling van The Catcher niet worden gezegd. In 1967 verscheen, in een vertaling van Max Schuchart, De vanger in het koren, met in de hoofdrol een slechts schijnbaar hip sprekende Holden. Ten eerste spreekt de Holden van 1967 zijn lezer toe met ‘u’, waar De Graaff hem consequent liet ‘jijen’ en ‘jouwen’. De ‘knapen’ en ‘lummels’ zijn ‘knullen’ en ‘rotjongens’ geworden, en ‘ben je betoeterd’ uit 1958 werd in 1967 ‘God bewaar me’, terwijl het ‘in elk geval’ van De Graaff bij Schuchart ‘hoe het ook zij’ bleek te zijn geworden, om maar iets te noemen.
Het overige werk - Nine Stories, Franny and Zooey en Raise High the Roof Beam, Carpenters/Seymour, an Introduction - is inmiddels op een tot grote tevredenheid stemmende wijze door Johan Hos vertaald, en ten slotte heeft Hos zich ontfermd over The Catcher, net verschenen onder de titel ‘De vanger in het graan’. Het resultaat verdient alle hulde: eindelijk heeft Holden Caulfield het geluk onder de hoede te zijn gekomen van een vertaler die zijn temperament, zijn nukken en zijn pas ontloken weemoed perfect aanvoelt. Bovendien is het puberjargon door Hos adequaat geactualiseerd. De ‘knapen’ en ‘knullen’ heten nu ‘gozers’, ‘mieters’ is ‘gaaf’ geworden, de ‘sikkepit’ is vervangen door het onomwonden adjectief ‘stomvervelend’, en de ‘lummels’ en ‘rotjongens’ uit respectievelijk 1958 en 1967 zijn anno 1989 ‘klootzakken’ gaan heten. Tal van zaken in The Catcher zijn door de vertalers op uiteenlopende wijze geïnterpreteerd. Zo is het bijvoorbeeld aardig om te lezen dat in 1958 de lawaaiige Ackley, een van de jongens van het internaat dat Holden ontvlucht, in 1958 nog opsnijdt over ‘een griet’ met wie hij het achterin de Buick van zijn neef zou hebben ‘gedaan’. Bij Schuchart werd deze opschepperij gekuist tot het weinig specifieke ‘versieren’ in de Buick, maar Johan Hos herstelt de phony opschepperij van Ackley door hem te laten snoeven over ‘een of andere meid’ die hij in de desbetreffende Buick zou hebben ‘gepakt’. Hoe oordeelde Holden over de praatjes van Ackley? In 1958: ‘Allemaal gezwets.’ In 1967: ‘Een hoop flauwe kul.’ In 1989: ‘Allemaal gelul.’
De fameuze, ‘verduiveld mooie’ openingszin van The Catcher geeft wellicht de beste indruk van de onderling sterk verschillende verrichtingen van de drie Salinger-vertalers: De Graaff: ‘Als je dan werkelijk zo benieuwd bent, dan wil je natuurlijk in de eerste plaats weten waar ik geboren ben, wat ik zoal in mijn jeugd uitgespookt heb, waar mijn ouders vandaan kwamen en wat ze uitvoerden voor ze met mij opgescheept werden, en ga zo maar door; maar om je de waarheid te zeggen voel ik daar niks voor.’
Schuchart: ‘Als u het werkelijk allemaal wilt horen, zult u waarschijnlijk eerst willen weten waar ik geboren ben en wat een rotjeugd ik heb gehad, en wat mij ouwelui deden voor ze mij kregen en al dat soort Merijntje Gijzen gedoe meer, maar ik heb geen zin erop in te gaan.’
Hos: ‘Als je het echt allemaal wil horen, dan wil je waarschijnlijk eerst weten waar ik geboren ben en wat een waardeloze jeugd ik heb gehad en wat mijn ouders allemaal gedaan hebben voordat ze mij kregen en meer van dat soort sentimentele gelul, maar eerlijk gezegd heb ik geen zin om het daarover te hebben.’
Een heuglijk feit: Holden Caulfield is weer zo jong en ongelukkig als hij zich ooit moet hebben gevoeld, en vertaler Johan Hos is geen phony!
■