[Boulevardtoneel, chantage en provinciaal leed - vervolg]
Parijs, Addis Abeba, Kingston en New York, en thans verblijf houdt in ‘Andalucia’, wat een geaffecteerde manier is om te zeggen dat iemand in Spanje woont. Dat is ook alles wat ik van hem weet, zijn eerdere boeken zijn mij ontgaan, zoals ik ook Broeres eerste roman niet ken. Het is soms aangenaam, zo blanco tegenover een auteur te staan, en wat Portocarero betreft, herinnerde ik mij vooral het enthousiasme van zijn vroegere uitgever Julien Weverbergh toen die hem nog maar net ‘ontdekt’ had.
Ook De goudzoeksters begint veelbelovend: in Genève, tijdens de Tweede Wereldoorlog een eiland waar allerlei buitenlanders hun toevlucht zoeken, zoals een ik-figuur, twee louche Armeense broers en twee beeldschone, donkerhuidige zusjes. Al gauw blijkt de datering onzeker: het gaat wel over de oorlog in Abessinië, maar de Italiaanse dictator heet Messalino (vanzelfsprekend naar die fameuze keizerin), er is sprake van antwoordapparaten, de neutronenbom en de punkmode, om maar wat anachronismen te noemen.
Het verhaal blijkt te draaien om een industrieel die Eisenstadt heet. Hij is de uitvinder van een nieuw wapen, de echtgenoot van de rijke erfgename Von Stahl, de vader van die twee schoonheden en een pion in een militair-industrieel complex (zoals president Eisenhower, met een even sprekende naam, het noemde) dat de ‘nationale partij’ en haar krant De Volkswaarnemer (NSDAP en Völkischer Beobachter) voor zijn karretje spant. Deze Eisenstadt wordt vermoord en daaruit volgt een reeks gebeurtenissen die Portocarero de lezer opdient alsof het om een speurdersroman ging, waarbij een Zwitserse bankier blootstaat aan chantage.
Een echte detectiveschrijver zou zich vermoedelijk schamen voor het gemak waarmeede problemen worden opgelost: veel te veel toeval dat een handje helpt. Een serieuze schrijver zou zich hebben afgevraagd of zo'n onduidelijke ik-figuur, die als een spin in zijn web zit zonder dat de lezer veel van die zetel te zien krijgt, wel van behendigheid getuigt. De man krijgt zowel de beide meisjes (samen) als hun moeder (afzonderlijk) in bed, wat natuurlijk altijd leuk is, maar de lezer was beter af geweest als hij zijn verhaal wat meer versierd had. Nu blijft alles in de lucht hangen en resteert een te vaak herhaalde neomarxistische boodschap dat alle ellende in de wereld aan de wapenindustrie te wijten valt en dat de beursberichten eigenlijk op de eerste pagina van een krant horen te staan.
Als de heer Portocarero weer eens in Nederland is, wil ik hem graag een paar dingen die hij schrijft even laten voordoen. Tegen een vrouw zeggen: ‘Wat heeft uw gezicht een mooie beenderstructuur.’ Of dit: ‘Hij droeg onder zijn rechterarm een pak waarop ik onbewust de naam Hotel Vue du Lac ontcijferde’. Het is ‘hôtel’, geacht onbewuste - maar was Andalucia niet zo'n streek waar men voor zijn winterslaap vertoeft?