Die eigenaardige mengeling van intimiteit en reserve
‘Noodluik’ van Elisabeth Eybers
Noodluik door Elisabeth Eybers Uitgever Querido, 40 p., f 17,50
Ed Leeflang
Elisabeth Eybers noemde haar drie vorige bundels Bestand, Drijfsand en Rijmdwang. Rake titels die meteen klassiek zijn. De zojuist verschenen bundel heet al niet minder doeltreffend Noodluik. De eerste strofe van het openingsgedicht licht die titel toe
Vir elke knelling van nou en hier
vind jij 'n noodluik van papier.
Schrijven en schrijven van poëzie in het bijzonder schijnt een mogelijkheid te bieden tot ontsnapping uit allerlei soorten bekommernis.
Dat doet denken aan een oud romantisch cliché: vlucht uit de werkelijkheid in de wereld van de verbeelding. Maar wie de titel zo zou opvatten is op een dwaalspoor. Niemand weet beter dan deze dichteres dat ontsnapping uit de ‘knelling van nou en hier’ bij leven niet mogelijk is en daarna ook niet. De knelling wordt juist in al haar verscheidenheid keer op keer blootgelegd: de kuren van het ouder wordende lichaam, slapeloosheid, naderende dood, het nog nooit verdwenen heimwee van de asielzoeker naar het land van herkomst, het ‘maatloos ontembare kontinent’ Zuid-Afrika.
In dat al genoemde eerste gedicht verduidelijken de drie andere strofen de titel verder
Geen bokkesprong of papier is bereid
tot lankmoedige medepligtigheid.
Wat nouliks bestaan word toevertrou
aan papier wat dit omhels en behou.
Die onverkenbare chaos vertoon
op papier 'n hartvormige patroon.
Kortom, het noodluik is de bladzijde waarop de onbestemde wereld van ervaringen en gedachten zijn vorm krijgt. Ik moet bekennen dat ik me afvroeg hoe je de woordgroep ‘'n hartvormige patroon’ precies moet opvatten. Liefdevol, met liefde gemaakt, regelmatig geworden, zo eenvoudig is het misschien. Maar ook andere associaties drongen zich op. Heeft een luik niet soms een hartvormig kijkgat? En speelt de conditie van het hart niet al geruime tijd een rol in Eybers' poëzie? Ook nu weer in ‘Sotto voce’, waarin het hart optreedt als een lijfeigene die wel beseft dat hij tekortschiet. De hartvormigheid werd er niet geruststellender op.
Elisabeth Eybers
steye raviez
Aan trouwe lezers van Eybers maakt elke bundel weer duidelijk, waarom ze zo van deze poëzie houden: die eigenaardige mengeling van intimiteit en reserve, zelfspot, de geestige bondigheid waartoe het Zuidafrikaans erg geschikt lijkt en vooral de ongeforceerde emotionaliteit, die in de eigentijdse dichterlijke produktie zo schaars is. Het zijn kwaliteiten die de lezers van Eybers niet verrassen, maar natuurlijk wel verheugen.
Het bijzondere is dat er in een nieuwe bundel ook altijd iets nieuws te beleven valt, waaruit blijkt dat de dichteres binnenskamers haar eigen experimenten uitvoert. Zo bevat ‘uitleg’ geen enkele hoofdletter en de leestekens ontbreken, wat abnormaal is voor deze poëzie. Dat gedicht doet zich voor als een schijnbaar nog ongeordende, rusteloze gedachtenstroom over het eigen wezen. Als die ophoudt, komt het moment ‘dat ek tot my potlood keer’. Maar intussen heeft die zich voortreppende opsomming al een feilloos zelfportret opgeleverd. Ook in ‘Klein aubade’, waarin de ‘swierige absurditeit’ in de ziekelijke ouderdom wordt bezongen, is er een losheid van vorm die de inhoud kracht bijzet.
De poëtische inval zelf is een middel om te leren leven met de menselijke kwetsbaarheid. In een van haar vroegere gedichten, het zo schitterende ‘Mammectomie’ bracht Eybers de mythische amazonen in verband met een borstamputatie. Opnieuw benut ze een mythologisch gegeven in het ogenschijnlijk luchtige ‘Hemi-facialis spasme’. Door een gril van de hersenen ('n primitiewe grap') raakt het gezicht verwrongen. Ernstig genoeg. De betrokken dokters zijn bij hun onderzoek ‘stemmig in hul skik’. En dan de dichterlijke brainwave, die onvergetelijke slotregel
met 'n sidderende lid laag oor die linkeroog
en die regtermondhoekkrul spottend omhoog:
Janus wat maar oor één gesig beskik.
We zien het noodluik functioneren. De formulering verandert weliswaar niets aan de kwaal, maar het is of met geïroniseerde narigheid beter te leven valt.
Er is niemand in de hedendaagse Nederlandse poëzie die het ouder worden en wat dat meebrengt zo nietsontziend en Huygensachtig nuchter heeft beschreven als Eybers.
‘Sy sit op die rand van haar bed’
om haar klere aan te trek:
want vroeg gisteraand veels te moeg
om haar klere uit te trek.
Straks winterhard gord sy haar aan
ter wille van hierdie dag
- één dag, nie waar, op 'n slag -
die komende nag te verdien
te vergaar vir die volgende dag
wat slaag om daar elke keer
tot sy op die duur nie meer
dit moeisaam hoef in te studeer.
De bejaarde liefde krijgt in Noodluik minder aandacht dan in vorige bundels, maar de amusante en toch innige idylle, waarvan Eybers het geheim bezit, ontbreekt niet.
‘Herfsaand’
'n Sameskoling van twee kluisenaars,
vir klaterige gedrang te onderaards...
Hoe sonderling elkeen ook reageer
op Tyd wat slordig en barok boetseer
- jy toon kontoerherstel, jou kolon tot
'n ingekorte kartelbuis geknot,
dele van my is meetbaar afgeslyt
en dele dy teen beterwete uit -
albei gedrenk deur eie lektuur, daarnaas
deelnemers aan afwisselende relaas
skuil ons tevrede en ligmoedig saam
innig mekaar se beeldwerk te beaam.
Misschien verbaast het dat ik Elisabeth Eybers zo nadrukkelijk tot de Nederlandse poëzie reken, hoewel ze in het Zuidafrikaans schrijft. Het is geen poging tot toeëigening. Maar wie even moeite doet zich te gewennen aan de grammatica van haar taaleigen, leest haar gedichten zonder noemenswaardige problemen. Zij heeft een trouwe aanhang van Nederlandse lezers en dat alleen al stempelt haar tot een figuur in de Nederlandse literatuur. Een zo grote persoonlijkheid met zo'n indrukwekkend oeuvre had al lang de P.C. Hooftprijs moeten krijgen. Naar ik me heb laten vertellen, verhinderen statuten dat. Zuidafrikaans is niet Nederlands genoeg.
In deze laatste bundel staat het gedicht ‘Vademekum’, een gemoedelijk advies aan dichters. Eybers zegt daarin ‘Reken meer eer aan die letter dan aan die gees’. Dat is een behartigenswaardige raad voor gedichten maken. Maar voor de toepassing van regels en voorschriften wordt vaak het omgekeerde aanbevolen. Niet ten onrechte.
■