Een stuk voorbije indiese samenleving
‘Het land van herkomst’ met de aantekeningen van Du Perron zelf
Het land van herkomst door E. du Perron Uitgever Van Oorschot, 574 p., f 24,90
Peter van Zonneveld
Op 19 juli 1935, twee maanden na het verschijnen van Het land van herkomst, schreef Du Perron vanuit Parijs aan de criticus W.L.M.E. van Leeuwen: ‘De vraag is nu of de menschen gelijk hebben, die voor zichzelf uitgemaakt hebben dat dit boek geen roman is, en die dus alles nalezen om een soort historische waarheid te leeren kennen (...) Maar ik erken het vooropgezette idee van deze menschen allerminst, en zou hen erop willen wijzen dat er niet voor niets “roman” op het titelblad staat. Ook op verscheidene andere punten heb ik de waarheid geweld aangedaan; meestal om redenen die u zou bijvallen.’
De relatie tussen Het land van herkomst en de historische werkelijkheid heeft velen sindsdien beziggehouden. In hoeverre is in de figuur van Wijdenes de persoon van Menno ter Braak geportretteerd? Kun je in Heverlé Malraux herkennen? Wordt met Graaflant Jan Greshoff bedoeld? Niet alleen in de correspondentie van Du Perron, maar ook in vele andere publikaties zijn beschouwingen over dergelijke vragen te vinden. Het is bekend dat de schrijver een met blanco vellen doorschoten exemplaar van de eerste druk, bestemd voor Greshoff, van autobiografische aantekeningen heeft voorzien. Die aantekeningen zijn nu voor het eerst openbaar gemaakt, in een goedkope, en ook daardoor aantrekkelijke dertiende druk.
Het gaat hierbij om de 453 annotaties die betrekking hebben op de laatste door Du Perron herziene tekst, zonder nadere toelichting. In het colofon wordt ons een tekstkritische editie in het vooruitzicht gesteld, die over enige jaren zal verschijnen. Daar kunnen de liefhebbers zich alvast op verheugen, want de nu vrijgegeven aantekeningen vragen op hun beurt weer om nader commentaar. Ondertussen moeten zij zich tevreden stellen met het in deze editie gebodene, en dat is interessant genoeg.
E. du Perron en J. Greshoff (links)
Niet alles is geheel nieuw. De uitstekende Franse vertaling van Philippe Noble, die in 1980 als Le pays d'origine bij Gallimard verscheen, bevatte al een selectie uit de annotaties, de helft ongeveer. Daar viel al veel uit op te maken, maar nu kunnen we het geheel overzien. Wat vond Du Perron zoal de moeite waard om in dit ‘Greshoff-exemplaar’ vast te leggen?
Allereerst vind je soms opmerkingen over welk hoofdstuk waar geschreven is, wanneer, en soms ook hoe of waarom. Zo heet het over hoofdstuk zes, ‘Voorhistorie van mijn ouders’: ‘Ik heb geprobeerd in dit hfdst. niet alleen mijn ouders, maar een stuk voorbije indiese samenleving te geven; “historie” te maken met memorialistiese gegevens.’ Of, over hoofdstuk acht, ‘Gedong Lami’: ‘Van alle indiese herinneringen heb ik dit hfdst. wel met de meeste emotie geschreven. Gedong Menu is voor mij nog meer mijn jeugd dan Balekambang. Dit hfdst. is met grote zorg herzien; zelfs heb ik met verdriet stukken geschrapt die voor anderen vermoeiend werden.’
Gedong Menu was de naam van het huis in Meester Cornelis, waar Du Perron een deel van zijn jeugd heeft doorgebracht. Een paar jaar geleden ben ik met Kees Snoek, die toen in Jakarta Nederlands doceerde en volgend jaar hoopt te promoveren op Du Perron en Indië, onder begeleiding van de dichter G.J. Resink naar dat huis op zoek gegaan. In Jatinegara, zoals Meester Cornelis nu heet, woonden echter heel wat meer mensen dan toen. Veel oude huizen waren afgebroken of onherkenbaar verbouwd, dichtgetimmerd, uitgebreid of van golfplaten voorzien. Het was moordend heet en we hebben uren gezocht. Even meenden we zelfs het huis gevonden te hebben, maar later was Resink er toch niet meer zeker van. De verbaasde bewoner, die ons welwillend rondleidde, verkeert echter nog altijd in de veronderstelling dat zijn pand ooit een beroemde Nederlandse auteur heeft gehuisvest.
Die auteur heeft niet alleen de naam van het huis, maar ook vele andere namen veranderd. De vermelding dat Barnabé eigenlijk Burnaby Lautier heette, deed hem tussen haakjes toevoegen (‘De namen zijn in mijn tekst eerder minder mooi dan in de werkelikheid!’) Niet alle namen werden echter gewijzigd, want elders zegt hij: ‘De inlandse namen heb ik bijna nooit veranderd.’ Die inlanders konden zijn boek toch niet lezen, zal hij gedacht hebben. Verrassingen zijn er intussen genoeg: de assistent-resident Fredius, met wie de vader van Arthur Ducroo hooglopende ruzie krijgt, blijkt in werkelijkheid John Ricus Couperus geweest te zijn, de oudere broer van Louis. Ik moest meteen denken aan wat Willem Rooyaards over deze broer schreef (geciteerd in de Couperus-biografie van F.L. Bastet): ‘Gemeener type dan de heer C(ouperus) kan men zich moeilijk denken. Hij ziet scheel en is een first rate buffel. Wat een grovert!’
Soms is de werkelijkheid niet mooier, maar veeleer gruwelijker. Over de Chinees Tjan Ho, die in het boek ‘een teringlijder’ wordt genoemd, heet het in de aantekeningen: ‘Deze Tjan Ho was syfilities - misschien was zijn vader het ook - en trouwde later met een europees opgevoed lief Chinees meisje, Dji Lan, dat de grote sympatie van mijn ouders had. Hij sloeg haar en gaf haar zijn syfilis; vreselijke dingen voor iemand die eruit zag of men hem om kon blazen. Dji Lan was een slanke, krachtige vrouw met een opgewekte stem en iets “hoogstaands”.’