De ontmanteling van Sinterklaas door Nederlandse schrijvers
Een tentoonstelling in het Letterkundig Museum
Diny Schouten
Ik heb geen idee waarom het treurige beeld me altijd zo is bijgebleven: Godfried Bomans als ‘oppersinterklaas’ van Nederland. Jeroen Brouwers beschreef hem zo in de biografische schets De wereld van Godfried Bomans (dat werd gepubliceerd als ‘sinterklaascadeautje’ voor de lezers van Vrij Nederland, 5 december 1981). De Bomans die girokantoren, kinderspeeltuinen en winkels opende, die ‘neigend en zegenend’ het land door ging, vormde de kern van Brouwers' analyse van Bomans' laatste, miezerige jaren: ‘In zekere zin is hij gedood door zijn Sinterklazerigheid: zijn onvermogen om “nee” te zeggen tegen de exploitanten van zijn fabuleuze populariteit, zijn behoefte om “lief” te zijn en evenveel zijn verlangen om “lief” te worden gevonden.’
Vanzelfsprekend is Godfried Bomans in wat hij zelf als zijn glansrol beschouwde, in effigie aanwezig op de bescheiden tentoonstelling Sinterklaas in de Nederlandse letterkunde, die tot 6 december te zien is in het Letterkundig Museum in Den Haag. Er liggen meer foto's in de vitrine van letterkundigen die glorieerden in de rol van de heilige bisschop uit Myra: Anton van Duinkerken, Gerard Reve, L.Th. Lehmann. De laatste liet zich het minst ernstig fotograferen; hij nam voor de foto een exemplaar van De Vrijdenker ter hand. Vlak ernaast ligt het handschrift van een van de twee sinterklaasgedichten van Paul van Ostaijen:
uit een deeg van spekulaas.
Het valt op: veel meer dan een nogal zielige schertsfiguur heeft deze eeuw in Sint-Nicolaas niet meer gezien, al is het opmerkelijk hoeveel dichters en schrijvers zich nog over de goedgeefse bisschop hebben uitgelaten: in de vitrines liggen gedichten van Hélène Swarth, J.A. Dèr Mouw, Gerard den Brabander, Leo Vroman, J.P. Guépin, Kees Stip, Annie M.G. Schmidt. In vrijwel al die poëzie overheerst de ontmythologisering, of simpelweg: ergernis. Neem Schmidts gedichtje ‘Verlanglijst negatief’ (‘Geeft u mij maar geen zakdoeken-sasjet./Ik weet niet hoe je 't schrijft, maar 'k wil het niet./En ook geen glazehoudertjes van riet, omdat ik daar toch nooit een glas in zet.’), of Kees Stips ‘De kindervriend’ (‘Hij wist van mij te veel/Maar ik van hem ook, sinds ik hem zag sjorren/aan een van zijn twee losse halve snorren’), of Gerard den Brabander:
Gerard Reve als Sinterklaas in café Schlemmer te Den Haag, 6 december 1986
annelies flinterman
Godfried Bomans in zijn glansrol
en weet: het is weer spoedig Sinterklaas.
Wij mogen wéér de tengre kleine foppen
met knevel, baard; met vermiljoene doppen
op onze neuzen en 't aftandsch relaas
- Zijn deze kindren altijd zoet geweest? -
Veel klare oogen knipperen bevreesd
en 't water loopt onhoorbaar door veel broekjes.
Wij, die allicht eens óók ondeugend waren,
wij komen van den lach niet tot bedaren
en stillen d'angst weer met cadeaux en koekjes.
De vitrines aan de overzijde tonen Sinterklaas in de werken van negentiende-eeuwse schrijvers. Beets' ‘Verguldavendje’ uit de Camera obscura, natuurlijk, en De Genestets berijmde vertelling ‘De Sint-Nikolaasavond’. Dickensiaanse Sint-Nicolaasvertellingen waren geliefd bij nog andere dominee-dichters: François Haverschmidt (van hem ligt er ook een schriftje met ingeplakte particuliere sinterklaasgedichtjes), en J.P. Hasebroek, die als ‘Jonathan’ verscheidene op de waterlanders werkende sinterklaasschetsen schreef. In lijvige prachtuitgave mét een pagina uit het oorspronkelijke manuscript ligt er Jacob van Lenneps Klaasje Zevenster (1865). Die alleraardigste heldin - ze verraste me inmiddels als een leuker zusje van Sara Burgerhart - is de wonderlijkste sint-nicolaassurprise uit de Nederlandse letteren: Klaasje Zevenster wordt als zuigeling op de avond van 5 december in een banketletterdoos bezorgd bij zeven Leidse jongeheren, die samen het dispuut ‘De dorstige Pléiaden’ vormen. De zeven jongemannen, die eerst wel even verlegen zijn met een verrassing die als ‘vrucht van liefde’ van een van hen zou kunnen worden aangezien, zijn zo grootmoedig haar te adopteren, al gebeurt dat vanwege de goede zeden in het geniep. De avond waarop de vondeling gebracht wordt, zorgt voor de naamgeving naar haar schutspatroon: de Heilige Nicolaas.