Milleniumdenken
De roman is vernuftig van constructie, heeft vele lagen: Martin Amis schept er genot in om de lezer (en de verteller) in een postmodernistische toestand van onzekerheid te laten over wie wat schrijft, en wie door wie wordt beschreven. De schrijver zelf speelt een ingewikkeld spelletje verstoppertje met ons; Samson logeert in de flat van de succesvolle toneelschrijver Mark Asprey, die ook schrijft onder de naam Marcus Appleby. We worden uitgenodigd om ons af te vragen wie schrijver is van de inleiding tot de roman, die is ondertekend met M.A.
Nicola is behalve een van de auteurfiguren in de roman het symbool van de ultieme seks, als de liefde dood is: ‘De uiteindelijke mannendroom: het slachtoffer.’ ‘Van welke man?’ zo voelt de welwillende mannelijke lezer zich wellicht geroepen om te fluisteren (als Amis' felle, snelle proza hem de tijd laat om daarover na te denken); het impliciete antwoord van de schrijver daarop is: van ons allemaal, aan het einde van de tunnel die we afdalen en die leidt naar de dood van de liefde, van het gevoel, van alles.
Die tunnel in kwestie is de gewoonte van het millennium-denken, de gelaten aanvaarding van de Catastrofe waarbij iedereen in de roman betrokken is. Wat ons volgens Martin Amis in het bijzonder corrumpeert en van binnenuit doodt, is het feit dat wij hebben leren leven met kernwapens. Hun aanwezigheid wordt door alle mogelijke signalen duidelijk gemaakt. Zo heeft Nicola een denkbeeldige vriendin die ze Enola Gay noemt, met een kind, Little Boy. Klinken die bekend? Terecht: het zijn respectievelijk de namen van het vliegtuig dat de bom op Hiroshima gooide en die bom zelf. De stelling die hier niet al te subtiel naar voren wordt gebracht is dat de menselijke geest monsters voortbrengt, de planeet verslonsd raakt, en dat hebben wij gedaan. Al wat ons overblijft als we niet uitkijken, is om met de Crisis mee te gaan op weg naar de Catastrofe.
De roman betrekt dus serieuze stellingen. Door een aantal critici in Engeland is Amis geprezen om zijn onvervaard troosteloze kijk op de ziekte van ons tijdsgewricht. Maar niet ieder pessimisme is diepzinnig; en eigenlijk is Amis' wereldbeeld puberaal, met een puberaal extremisme zowel in cynische als idealistische richting. Het wezenlijke simplisme van zijn visie wordt verhuld door zijn geraffineerde foefjes met romantechnische conventies en structuren, en door zijn energieke, briljante en vindingrijke manier van schrijven. De roman staat bol van de humoristische improvisaties zoals het idee van een bejaardencultus, met ‘baby's getooid met pruiken en brillen en speelgoedkunstgebitten’, het visioen van een maatschappij waarin iedereen ieder ander bedriegt en berooft: ‘Terug van een inbraak ontdekten inbrekers dat er bij hen was ingebroken, soms door dezelfde inbreker bij wie zij net hadden ingebroken!’ Het leuke van London Fields, en wat de serieuze bedoelingen ontkracht, is dat Amis een gillende expressionistische gruwelkomedie weet te maken van élk aspect van het moderne grotestadsleven: al onze dagelijkse ongemakken: taxichauffeurs, vliegvelden, hondepoep, moeilijke kinderen, worden in zijn handen apocalyptisch. Als elke leukste jongen van de klas weet Amis nooit van ophouden: de ongelooflijk hete Indiase maaltijden van Keith, met ‘napalmsaus’, en de nachtmerrie van een zoon van Guy, Marmaduke, zijn twee grappen die veel te lang worden uitgekauwd. Napalmsaus is hoe dan ook geen leuke grap, een taxatiefout - zoals de beschrijving van een door Marmaduke gebroken spiegel als een ‘Kristallnacht van bruisend glas’. Dat soort hyperbolen hebben iets sensationeels en platvloers. Ze zijn een goedkope manier om stoer te klinken.