Een massamoralist over Oude-Pekela
Benjamin Rossens particuliere wetenschapsbeoefening
Zedenangst door Benjamin Rossen Uitgever Swets & Zeitlinger, 224 p., f 37,50
A.J. Heerma van Voss
Zedenangst, van de Australische psycholoog Benjamin Rossen, behoort tot het soort boeken dat te weinig geschreven wordt: het dossier van een hooglopende, publieke kwestie, die gedocumenteerd en uitgezocht wordt nadat zij uit de actualiteit is weggezakt. Vaak ontbreken dergelijke bronnen, waardoor de opinie- en beeldvormende betekenis van geruchtmakende affaires en personen later niet meer te achterhalen is voor wie geen knipselarchieven raadpleegt.
In dit geval gaat het om het - veronderstelde - zedenschandaal in het Groningse Oude-Pekela, dat in 1987-1988 synoniem was met een voortdurend uitdijend aantal ontuchtig bejegende kinderen en bijbehorende kinderlokkers, veelal als clown uitgedost. Politie en justitie moesten zich langdurig met de zaak bezighouden, deskundigen werden ingeschakeld en gingen onderuit (de Groningse jeugdpsychiater dr. G. Mik is het meest pathetische voorbeeld), minister Korthals Altes kwam persoonlijk de gemoederen bedaren, de verontruste ouders voelden zich steeds onheuser en onrechtvaardiger behandeld - tot het, na meer dan een jaar, eindelijk weer stil werd rond het dorp dat ooit werelnieuws was. Er werd nooit een dader veroordeeld, er werd geen Pekela-kinderporno gevonden, de zaak werd nooit opgehelderd; tot op de dag van vandaag zullen de mensen die er echt werk van wilden maken, zich wrokkig en miskend voelen.
Het materiaal van Rossens boek bestaat vooral uit krante- en weekbladstukken (helaas geen televisietranscripties), aangevuld met vraaggesprekken met enige sceptici uit het dorp, zoals de burgemeester en de huisarts die er niet in geloofde. (Het huisartsenechtpaar dat er wel in geloofde kreeg de auteur niet te spreken, evenmin als dr. Mik en enkele andere sleutelfiguren.) Het resultaat is een becommentarieerde knipselmap, die de moeite van het lezen zeker waard is: de zaak-Oude-Pekela blijft intrigerend en geeft nog steeds van alles te denken. De rol van de pers, met haar onvermijdelijke hang naar simplificatie en stereotypering, wordt overtuigend uiteengezet - zij het vooral met behulp van citaten van een ander deel van diezelfde pers. Meer nog dan een schandaal was Oude-Pekela namelijk een mysterie.
Een goed boek is Zedenangst niet: het vertoont alleen de contouren van wat het, bijvoorbeeld in een bepaalde Angelsaksische traditie, had kunnen zijn. In de Verenigde Staten zou een geïnvolveerde journalist zich een paar jaar met het onderwerp hebben opgesloten om vervolgens met een glashelder en messcherp boek voor de dag te komen - zo'n boek boordevol feiten en uitspraken, voortgekomen uit een niets ontziende nieuwsgierigheid naar alles en iedereen, dat erin slaagt om de werkelijkheid van zeer uiteenlopende en daardoor conflicterende mensen te beschrijven (ik simplificeer en idealiseer het enigszins). In ons taalgebied blijft het behelpen met half-uitgegroeide scripties. Zedenangst is bijvoorbeeld buitengewoon warrig gecomponeerd: het materiaal is noch chronologisch, noch naar (groepen) hoofdpersonen geordend, de herkomst en de datum van citaten zijn alleen achter in het boek te vinden; de lezer springt van hot naar haar, van Privé (1987) naar Vrij Nederland (1988), zonder enig zicht op de ontwikkeling van het verhaal. Dit is te wijten aan een, helaas gehandhaafde, indeling in ‘massapsychologische’ thema's als ‘De verspreiding van geruchten’, ‘Symbool- en beeldvorming’ en ‘Overdrijving en verdraaiing’ - ballast die nergens meer goed voor is als er, in de eerste plaats, een ingewikkelde geschiedenis verteld moet worden. Dat is dan ook niet het doel van de auteur: het is hem er niet om begonnen minutieus uit te zoeken wat er precies gebeurd is in al die opgewonden hoofden en harten (dan was hij ook nog niet klaar geweest), maar om een ‘massapsychologische’ these te illustreren. En die these blijkt verbazend simpel: er is in Oude-Pekela ‘helemaal niets’ voorgevallen (p. 120), het publiek kreeg terecht genoeg van ‘al deze onzin’ (p. 199).