Eigenaardigheden in een wiebelende wereld
De krachtige verwondering van Elma van Haren
De wankel door Elma van Haren Uitgever De Harmonie, f 22,90
Rob Schouten
In 1988 debuteerde Elma van Haren met de bundel De reis naar het Welkom geheten. Die werd prompt beloond met de C.J. Buddingh'-prijs, en terecht, want achter de onorthodoxe titel ging ook onorthodoxe poëzie schuil. Hoewel de schrijfster, even dwars als genereus, eens verklaarde alles goed en interessant te vinden zolang het maar poëzie was, lijkt ze in die eerste bundel nauwelijks beïnvloed door bestaande tendenzen. Haar werk bevindt zich ongebruikelijk dicht bij wat het brein, de ongevormde klont gedachten, afscheidt. Concentratie en condensatie zijn er niet bij, bedachte preexistente vormgeving interesseert haar niet, ze springt graag van de hak op de tak of legt tamelijk idiosyncratische verbanden. Maar het geluid in De reis naar het Welkom geheten is sterk en eigenzinnig, eerder dan mooi en uitgebalanceerd.
De titel van Van Harens nieuwe bundel De Wankel belooft al evenmin afgewogen, sierlijke poëzie. Het tot zelfstandig naamwoord gepromoveerde adjectief ‘wankel’ symboliseert een karakteristiek trekje van deze gedichten: toevoegingen en bijzaak worden hoofdzaak. Op de tot voor kort in de Nederlandse poëzie overheersende trend van abstraherende, soms cerebrale poëzie geeft Van Haren, ‘beslist geen fluisterend riet of riet dat ritselt’, een evidente verwijzing naar traditionele poëtica's, een uiterst persoonlijk antwoord. Niet door het neerpennen van anekdotes of gevoelens in dichtvorm, maar door het blootleggen van haar eigen overwegingen, associaties, intuïties en zintuiglijke waarnemingen, niet minder dan wat zij noemt ‘de “witte wieven” van ons onderbewustzijn’.
Een riskant genre dat nog wel eens tot ondoordringbare eigenaardigheden wil leiden. Inderdaad is Van Harens poëzie allerminst ontbloot van egocentrisme, op zichzelf trouwens niet de slechtste impuls van vernieuwende teksten. De wereld en de werkelijkheid zijn hier vreemde instanties, waarmee de schrijfster zo goed en zo kwaad als het gaat relaties moet zien te onderhouden. Toch is dit geen werk van een kwetsbaar, wereldvreemd wezentje, maar dat van iemand met een krachtige verwondering om ‘Het nu, met zijn eeuwige kameleontische betrekkingen’. Elders schrijft ze ‘De wereld wiebelt’, maar ‘Om zo min mogelijk de balans te verstoren, / zet ik reuze voetstappen, maar / honderden kleine takjes breken al bij / de geringste oogopslag, // Het blijkt altijd een giraf, die ik tong wil zoenen.’
Elma van Haren
herman van den boom
Dit zijn regels uit de afdeling ‘Marot’, hetgeen zotskolf betekent. Maar die titel moet welhaast ironisch bedoeld zijn want de nar hangt ze er niet in uit. Integendeel, het is de zwaarste sector van De Wankel, vol existentiële problemen, zorgen over de toekomst, ‘The Fury of the Almighty’ en de vraag hoe vrij te zijn ‘binnen een besloten ruimte’. In sommige van deze Marot-verzen proeft men duidelijk de smaak van een andere dichter. Kees Ouwens, ook geen onbekende in het rijk der introverten. Iets té duidelijk is dat het geval in een regel als ‘Ik verlangde vurig naar de zuiverst mogelijke toonhoogte om / de kern van deze ijskoude waterval te splijten, maar al bij één / enkele zonnestraal op heel die schittering, vervluchtigde ik / tot de keerzijde van verlangen. Maar nog eens vatte ik moed en mijn / verlangen draaide en keerde met iedere hoopvolle opworp / van kruis of munt.’