Gedoopt in venijn en wijwater
José Maria Eça de Quieroz' oneerbiedig beeld van Portugal
De relikwie door José Maria Eça de Quieroz Vertaling Adri Boon Nawoord J. Rentes de Carvalho Uitgever De Arbeiderspers, 334 p., f 39,90
Maarten Steenmeijer
Het heeft bijna een eeuw geduurd voordat het werk van een van de grootste prozaschrijvers van de negentiende eeuw, de Braziliaan Machado de Assis (1839-1908), ons land bereikte. Toen enkele jaren geleden dan eindelijk kort achter elkaar onder meer de romans Postume herinneringen van Brás Cubas, Quincas Borba en Dom Casmurro verschenen, was de verbazing groot: waarom hadden deze magistrale werken zo lang op een Nederlandse vertaling moeten wachten? Het ontluisterende antwoord is: omdat ze in het Portugees zijn geschreven, een taal die, in tegenstelling tot het Spaans, tot de verbeelding van slechts weinigen spreekt. Hierdoor heeft het lange tijd ontbroken aan mensen met voldoende kennis, smaak en ambitie om de Portugese en Braziliaanse literatuur te ontsluiten.
In deze situatie is, zoals bekend, de laatste vijftien jaar enige verandering gekomen. Dank zij de bevlogen schrijf- en verhaalactiviteiten van August Willemsen is een handjevol Portugeestalige schrijvers - Fernando Pessoa, Carlos Drummond de Andrade, João Guimarães Rosa, Dalton Trevisan, Machado de Assis - nu niet meer onbekend in Nederland.
Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de weerklank die de fraaie serie romans en verhalen van Machado de Assis heeft gevonden, zijn uitgever - De Arbeiderspers - ertoe heeft doen besluiten om nu ook het werk van zijn evenknie uit Portugal uit te geven, José Maria Eça de Queiroz (1845-1900). Het getuigt van moed en vertrouwen in het werk van deze schrijver dat deze uitgeverij in de komende jaren maar liefst zes romans op de markt zal brengen, want al geldt Eça de Queiroz in Portugal nog steeds als de belangrijkste prozaschrijver die het land heeft voortgebracht, in Nederland had tot voor kort niemand behalve Maarten 't Hart van hem gehoord.
In zijn eigen tijd was Eça de Queiroz een omstreden schrijver. Hij maakte zich met zijn vlijmscherpe pen, die de stupiditeit, hypocrisie, geldzucht en platheid om hem heen op oneerbiedige wijze aan de haak stelde, bepaald niet geliefd. Hij viel op in een literair klimaat waarin zelfgenoegzaamheid en een bloemrijke, maar holle retoriek de boventoon voerden.
Maar hoe scherp en puntig Eça de Queiroz' pen vaak is - ook voor de huidige lezer - gespeend van enige breedvoerigheid en een zekere pompeusheid is zijn werk niet, als ik tenminste mag afgaan op De relikwie (1887), de eerste roman uit de reeks. Dat hierachter vaak ironische bedoelingen schuilgaan, staat buiten kijf, maar de schrijver laat zijn pen met zoveel genoegen en met zo'n grote regelmaat uitschieten, dat je de indruk krijgt dat hij meer is besmet door de kwalen van zijn tijd dan hij zelf dacht. Hoe dan ook, De relikwie maakt nu, ruim een eeuw later, een wat onevenwichtige indruk: tegenover de vele schitterende pagina's staat een aantal omvangrijke fragmenten dat op merkwaardige wijze uit de toon valt.
José Maria Eça de Quieroz, karikatuur van R. Bordallo Pinheira in het ‘Album das Glórias’
Het begin zet de lezer op een verkeerd spoor: door de overdaad aan details en de vlakke stijl krijgt hij de indruk in een middelmatige realistische roman te zijn beland, zoals er zoveel werden geschreven in de vorige eeuw. In enkele tientallen overbevolkte pagina's passeren in een razendsnel tempo de kinder- en studentenjaren van Teodorico Raposo, hoofdpersoon en verteller van De relikwie, de revue, maar zonder dat duidelijk wordt waar de roman op afstevent. Pas na enkele tientallen pagina's komt het venijn te voorschijn waarin Eça de Queiroz uitblinkt; en dan komt de roman tot leven.
Teodorico, die op jonge leeftijd wees is geworden, is dan inmiddels afgestudeerd en bij zijn tante in Lissabon komen wonen. Werken hoeft hij niet, zodat hij alle tijd heeft om de bloemetjes buiten te zetten. Zijn frivole levenswijze staat haaks op de strenge devotie van zijn tante, met wie hij terdege rekening dient te houden, want op het moment dat zij iets van zijn wereldse pleziertjes te weten komt, zal hij op straat worden gezet en kan hij de aanlokkelijke erfenis die voor hem in het verschiet ligt op zijn buik schrijven. Met een superieur acteertalent richt Teodorico daarom een dubbelleven in: binnenshuis wendt hij een vrome devotie voor, terwijl hij buitenshuis de dingen doet die God en zijn tante hebben verboden. Bidden en beminnen.
Ernst en spel zijn bij deze beroepsveinzer vaak moeilijk van elkaar te onderscheiden. Dat komt omdat de gloedvolle bewoordingen waarin Teodorico zijn religieuze vuur tot uitdrukking brengt, nauwelijks verschillen van de exuberante volzinnen waarin hij zijn amoureuze sentimenten verwoordt. Door zijn niet aflatende geëxalteerdheid, door zijn esthetische verfijning en door de onduidelijke afbakening van authentieke gevoelens en pose lijkt Teodorico een decadent in hart en nieren te zijn.
Maar het verslag van zijn reis naar Palestina heeft me aan het twijfelen gebracht. Om zijn tante een plezier te doen en in de hoop op deze manier zijn erfenis veilig te stellen, trekt Teodorico naar het Heilige Land, op zoek naar een relikwie die de kroon op haar kwezelarij moet vormen. Met volle teugen geniet hij van zijn vrijheid in het buitenland. Maar dan krijgt hij een bovennatuurlijke ervaring: hij is getuige van het lijden van Christus. Hij wordt bevangen door een religieus vuur. ‘Maar een moment later laaide er als een steekvlam in heel mijn wezen een verlangen op om naar Hem toe te gaan om met mijn sterfelijke ogen het lichaam van mijn Heer te aanschouwen, Zijn menselijke en tastbare lichaam, dat gekleed ging in het linnen waarin ook mensen zich kleden, dat bedekt was onder het stof dat opdwarrelt van menselijke wegen.’ Dat er van veinzerij nu geen sprake is, blijkt niet alleen uit het opvallende gebrek aan ironie in deze passage, maar ook uit de belangrijke plaats die de schrijver ervoor heeft ingeruimd: de episode neemt bijna een derde deel van De relikwie in beslag.
Deze wijdlopige episode, waarin de bevlogenheid niet wordt ondergraven door de ironie uit de voorafgaande delen, brengt De relikwie uit balans en zaait twijfel over de intentie van de roman: een scherpe hekeling van de kwezelarij, de hebzucht, het materialisme en het opportunisme van zijn tijd of een pleidooi voor ware devotie?
Het vervolg - Teodorico's thuiskomst, zijn ontmaskering, de verstoting door zijn tante, zijn neergang en tenslotte zijn definitieve herstel - geeft geen uitsluitsel. Het is waar dat het slot er geen twijfel over laat bestaan dat Teodorico zich uiteindelijk op opportunistische wijze conformeert aan de platte mores van zijn tijd en zo een man van aanzien wordt. De relikwie laat er dus geen misverstand over bestaan dat het een oneerbiedig beeld van de toenmalige Portugese samenleving wil geven. Maar anderzijds suggereert de roman tevens een weinig overtuigend en nog minder inspirerend alternatief: een universele devotie, een authentieke godsbeleving die boven de elkaar te vuur en te zwaard bestrijdende religies staat. Een merkwaardige tour de force: de flauwe smaak van het wijwater dat door de esoterische passages stroomt contrasteert met het subtiele venijn dat het levenssap van De relikwie vormt.
Deze onevenwichtigheid is de reden dat ik het maar gedeeltelijk eens ben met Rentes de Carvalho, die De relikwie in het nawoord een meesterwerk noemt: dat is deze roman van Eça de Queiroz maar voor een deel. Dit neemt niet weg dat De relikwie sprankelend genoeg is om nieuwsgierig te zijn naar romans als O crime do Padre Amaro, O primo Basílio en Os Maias, die binnenkort in vertaling zullen verschijnen. Hopelijk zullen hierin eigentijdse woorden en uitdrukkingen als ‘pilsje’, ‘hufter’, ‘een bakkie halen’ en ‘ga toch een end heen’ worden vermeden: ze detoneren in een roman die zo duidelijk in de vorige eeuw is gesitueerd.
■