Veel in weinig woorden
A. Alberts' persoonlijke koloniale geschiedenis
Een kolonie is ook maar een mens door A. Alberts Uitgever Van Oorschot, 126 p., f 24,90
De eilanden door A. Alberts Uitgever Van Oorschot, 180 p., f 10,-
Peter van Zonneveld
A. Alberts
‘Groen’ is het mooiste verhaal dat Alberts geschreven heeft. Het is letterlijk onvergetelijk, het blijft in je geheugen gegrift. Nergens is de gekmakende eenzaamheid van het leven op een tropisch eiland beter weergegeven dan daar. Wat nu achteraf een exotisch avontuur lijkt, was soms een met veel drank overgoten nachtmerrie. Dodelijk vervelend, zoals bij de bestuursambtenaar Peereboom in het verhaal. Ik kan niemand van die naam tegenkomen, of ik zie hem in gedachten bungelen aan een lantaamstandaard in de jungle.
In 1952 verscheen het debuut van Alberts, de bundel De eilanden, waar ‘Groen’ deel van uitmaakt. Samen geven die verhalen een intrigerend beeld van de belevenissen van een bestuursambtenaar in Nederlands-Indië van vlak voor de Tweede Wereldoorlog. Alberts is een verteller van weinig woorden, altijd laconiek, nergens nadrukkelijk. Ook als de inhoud schokkend is, zoals in het verhaal ‘De jacht’, waarin een opstandeling, de kapitein Florines, wordt achtervolgd, doodgeschoten en verbrand.
De kracht van De eilanden is vooral het onbestemde, zonder tijd en plaats. De verhalen spelen ooit, ergens op een paar eilanden. Welke dat waren, werd duidelijk in Namen noemen uit 1962, met als ondertitel: ‘Zomaar wat ongewone en openhartige herinneringen aan het leven in het verloren paradijs, dat Nederlands-Indië heette 1939-1947.’ Hierin vertelt Alberts over zijn ervaringen op het eiland Madura voor de oorlog, over de Japanse bezetting en daarna, veel concreter dan in zijn sprookjesachtige verhalenbundel, maar net zo laconiek. Een tweede druk verscheen in 1975 als In en uit het paradijs getild. Dat is een mooie titel: een macht die sterker is dan jij (het toeval? het noodlot? de geschiedenis?) bepaalt wat er gebeurt.
Alberts' nieuwste boek, Een kolonie is ook maar een mens, heeft ook een titel die de inhoud uitstekend weergeeft. Anderhalve eeuw koloniale geschiedenis in een notedop, geïllustreerd met eigen ervaringen. Die titel is het antwoord op de vraag, wat we nu eigenlijk moeten vinden van de Nederlandse aanwezigheid in de Oost. Alberts nuanceert: hij geeft licht- en schaduwzijden. Zelfs de ‘schurk’ Van Heutz heeft ook iets goeds gedaan en Soekarno was ‘een tamelijk edelmoedig overwinnaar’.
Het boek begint met een ‘Bericht aan de slachtoffers’, waarin de auteur uiteenzet wat zijn bedoeling is: een beoordeling van ons koloniaal beleid en een beoordeling van het lot der ingezetenen daarginds tijdens de Japanse bezetting. Van horen zeggen heeft Alberts begrepen dat de Indonesiërs van nu bereid en in staat zijn niet meer te zeuren over vroeger. Wat dan volgt, is de kern van zijn boek: ‘Het is te hopen, dat de Nederlandse toeristische bezoekers dit goede voorbeeld zullen volgen. Er zijn er namelijk nog altijd bij, die afkeer koesteren jegens de koloniale tijd en daar tijdens hun bezoek aan Indonesië blijk van menen te moeten geven. Bijvoorbeeld door hun spijt te betuigen of op een andere manier te laten merken, dat zij het pad der bozen altijd hebben gemeden; dat zij alleen maar het slachtoffer zijn van hun voorgeslacht. Ze kunnen beter uitgaan van het gedachte, dat de kolonie ook maar een mens is geweest, met al zijn gebreken, de hebzucht niet uitgezonderd, maar ook met nogal wat goede intenties, al hebben die in sommige gevallen een pad naar een bepaald soort hel geplaveid.’