Wij geloven niet in geesten, maar ze bestaan wel
Schrijvers uit Suriname - een studie en een bloemlezing
Surinaamse schrijvers en dichters samengesteld door Michiel van Kempen Uitgever De Arbeiderspers, 191 p., f 29,90
Verhalen van Surinaamse schrijvers samengesteld door Michiel van Kempen Uitgever De Arbeiderspers, 248 p., f 29,90
Het mausoleum van de innerlijke vrede door Hugo Pos Uitgever In de Knipscheer, 125 p., f 23,50
Hans Schoots
Eeuwen geleden, in de tijd van de slaventransporten, spande de spin Anansi een draad over de oceaan om van de Afrikaanse Goudkust naar Suriname te wandelen. Daar beleefde hij tal van avonturen en jaren geleden arriveerde Anansi ook op Schiphol, onderweg naar de Amsterdamse Bijlmermeer. Daar ‘belde hij meteen per telefoon’ naar een vriend ‘die bewezen had dat je in een noodgeval bij hem de deur kon platlopen,’ vertelt Noni Lichtveld in de bundel Verhalen van Surinaamse schrijvers.
Wat Reinaert de Vos is voor de Nederlandse literatuur, is Anansi voor de Surinaamse, een figuur met vele gedaanten, de ene keer schelm en dan weer intelligente redder in de nood. De Afrikaanse verhalen (in Ghana heet de spin Anansesem) werden door slaven meegenomen, van generatie op generatie doorverteld, aangepast aan de omstandigheden en met nieuwe aangevuld.
In zijn literatuur-historische boek Surinaamse schrijvers en dichters, dat een twee-eenheid vormt met de bundel Verhalen van Surinaamse schrijvers, beschouwt Michiel van Kempen de orale verhaaltraditie als de aanvang van de Surinaamse literatuur. Het beginpunt ligt dan voor de creolen op het moment dat ze voet aan wal zetten op Zuidamerikaanse bodem, voor de Indianen zelfs duizenden jaren geleden. De bosneger Johannes King, een zendeling, was de eerste die in het Sranan schreef. Zijn werk omvat duizenden pagina's, waaronder het Boek der verschrikkingen (1886-1888). Lange tijd bleven Surinaamse schrijvers eenlingen - Albert Helman is er het meest duidelijke voorbeeld van - en pas in de jaren vijftig van deze eeuw ontstond er een beweging, een eerste schrijversgeneratie. Anno 1989 telt Van Kempen niet minder dan dertien literaire schrijftalen, waarbij Edgar Caïro's hoogstpersoonlijke Surinaams-Nederlandse taalmengsel niet eens is meegerekend.
Bea Vianen
els kirst
Edgar Caïro
els kirst
Astrid Roemer
gon buurman
De mondelinge vertelling mag dan zelf ook literatuur zijn, als oorsprong van de geschreven Surinaamse literatuur kan ze maar zeer ten dele gelden. Orale vertellingen zijn veelal ontstaan in gemeenschappen die ze niet alleen schiepen tot eigen vermaak, maar vooral ook om de eigen leefregels en normen onder woorden te brengen. Ze werden gecreëerd door een collectief, terwijl bij de geschreven literatuur juist de bijzonderheid van de individuele auteur op de voorgrond staat. Dit individualisme deden veel Surinaamse auteurs op tijdens hun opleiding aan een Nederlandse universiteit. Ze namen er westerse literaire vormen over, hoe Surinaams de onderwerpen waarover ze schrijven ook zijn. Edgar Caïro, die in zijn directe en dynamische schrijftrant dicht bij de orale vertelling blijft, is eerder uitzondering dan regel. Gezien de directe band tussen de westerse en de Surinaamse literatuur lijkt het mij gerechtvaardigd beide met dezelfde maat te meten. Van Kempen vindt dat de Nederlandse kritiek daarbij ook het specifieke in de Surinaamse geschiedenis, cultuur en mentaliteit in ogenschouw moet nemen. En natuurlijk, wanneer je als lezer volledig onbekend bent met de codes van een samenleving kun je ook de literatuur die er vandaan komt moeilijker begrijpen. Er zijn echter ook zaken waarvoor je minder waardering krijgt naarmate je er beter van op de hoogte raakt. Neem het van Astrid Roemer opgenomen verhaal ‘Lola of het lied van de lente’, waarin het een uitgemaakte zaak is dat de hoofdpersoon van een geest bezeten is. Hoe vaak men mij ook vertelt uit eigen ervaring te weten dat geesten heus bestaan, ik geloof er niets van, en in mijn ogen bezondigt Roemer zich dan ook aan obscurantisme. En ook de buitenstaander kan zien dat het in Verhalen van Surinaamse schrijvers opgenomen stuk ‘Het erf van Bigi Dorsi’ van R. Dobru eigenlijk geen literatuur is, maar het midden houdt tussen een pamflet en een sociologisch
verslagje - ook niet direct voortbrengselen van een specifiek Surinaamse traditie. Het essentiële ontbreekt eraan: een literaire vorm. R. Dobru heeft grote invloed gehad op de ontwikkeling van een eigen Surinaamse identiteit maar, zoals Van Kempen overigens ook zegt, zijn werk is van zeer matige kwaliteit. De Surinaamse literatuur staat veel dichter bij de maatschappelijke ontwikkelingen dan in Nederland gebruikelijk is. De geschiedenis van kolonialisme, corruptie, Bouterses staatsgreep en de december-moorden loopt als een ononderbroken lijn door proza en poëzie en Van Kempen wijdt hieraan dan ook niet minder dan drie hoofdstukken. Dat engagement niet tot pamflettisme hoeft te leiden laten bijvoorbeeld de verhalen van Eddy Bruma en Dorus Vrede zien. In het eerste raakt een dorp ontvolkt doordat een anonieme maatschappij de grond van de boeren opkoopt. In het tweede weigert een oude man te geloven dat zijn dorp, met zijn voorvaderlijke offerplaatsen en goden, door een stuwmeer onder water zal worden gezet. Maar hier leiden de prozaïsche gebeurtenissen niet tot de slotsom ‘de heren houden zich alleen bezig met hun eigen zak’, zoals bij R. Dobru, maar worden deze weerspiegeld in de psychologie van individuele mensen.
Hugo Pos
hape smeele