Een opgewekte schlemiel
Wisselende verhalen van Bob den Uyl
Het land is niet ondankbaar door Bob den Uyl Uitgever Querido, 128 p., f 24,50
Wim Vogel
Bob den Uyl begint het eerste verhaal van Het land is niet ondankbaar met een aardige typering van zichzelf en van zijn thematiek. Omdat men wel spreekt van een fotografisch geheugen, stelt hij vast dat het toestel in zijn hoofd nogal wat kuren vertoont. ‘Het komt erop neer dat ik vaak belangrijke dingen ten dele of geheel vergeet en dat onbelangrijke dingen scherp en onuitwisbaar in mijn geheugen achterblijven.’ De lezer die op zoek is naar het grote gebaar, naar een opzienbarende visie, naar filosofische uitweidingen, die zal daar bij Den Uyl weinig van vinden. Wel bitterzoete herinneringen, opgewekt gezeur, zelfreflectie en een bescheiden superioriteitsgevoel. Wezenlijk voor zijn werk is de romantische botsing tussen de binnenwereld die klein en overzichtelijk is en een buitenwereld die daar grof doorheen banjert. Het middel om in dat conflict overeind te blijven is natuurlijk de relativering, de terloopse maar altijd kritische observaties. De waarde daarvan wordt weer bepaald door de toon en de stijl.
Het land is niet ondankbaar, de woorden staan geschreven op een boerderij onder Hazerswoude, telt zeven verhalen. Het aardigste vond ik twee verzamelingen anekdotes waarvan de titels al veel zeggen. ‘De registratie van het verleden’ over ‘altijd maar weer’ de zelfde oorlogsherinneringen (‘Zullen die dan nooit verdwijnen? Nee, oudehoer, die zullen nooit verdwijnen.’) en ‘Altijd en alleen maar boeken’ waarin Den Uyl onder andere beschrijft hoe hij zich in de oorlog troostrijk verlustigen kon en zich staande wist te houden door Het taaie ongerief en Het grijze kind van Theo Thijssen op te slaan. ‘Nooit had ik een indringender beschrijving gevonden van monsterachtig kleffe burgerlijkheid in een klein middenstandsgezin, en heb dat tot op heden niet. Dit was van wereldklasse...’ Wat ik in deze verhaaltjes waardeer, is de vertelling zonder grimas.
Bob den Uyl
hans van den bogaard
Meer moeite heb ik met de verhalen waarin de ironie overheerst. Stilistisch valt er weinig op aan te merken, inhoudelijk weinig op te merken. Wie het werk van Den Uyl enigszins kent, weet hoe dat gaat. De hoofdpersoon verlangzaamt zijn leven, commentarieert steden, interieurs, middelen van vervoeren personen, mengt dat commentaar met subtiele geestigheden en alcohol en weet daardoor zijn rol van eeuwige loser nog net acceptabel te maken.
Een goed bewijs daarvan is ‘Hoe Bamberg te bereiken’, een geestige parafrase van een oubollige mop over de man die naar Parijs ging, nou... die ging dus niet. Den Uyl reist van Rotterdam naar Venlo, van Venlo naar Nijmegen, door naar Arnhem, terug naar Nijmegen, weer naar Arnhem, komt na drie dagen eindelijk in Neuss en in Keulen aan, maakt gebruik van treinen, bussen en taxi's maar is ook vijf dagen later nog steeds niet in Bamberg. Tussendoor bezoekt hij pseudo-pretparken. Deutsche Denkmäler, toeristische stadjes als Königswinter en Rüdesheim en beschrijft met groeiende weerzin hun vreugdeloze karakter. De belevenissen van deze opgewekte schlemiel zijn niet onaardig weergegeven maar ook nauwelijks het herlezen waard.
‘De Engelse duim’ waarin de auteur zijn liftervaringen beschrijft, komt door zijn inhoud nog het meest overeen met ‘De registratie van het verleden’ en beviel mij daardoor nog beter. De buitenwereld, gepersonifieerd in de alom aanwezige automobilist is daarin zoveel machtiger dan de jongen die op de eindeloze Noordfranse autowegen zijn duim opsteekt, dat ironie alléén onvoldoende is hem in zijn waarde te laten. Op bijna esoterische toon spreekt Den Uyl over the gentle art of hitchhiking. Hij overtuigt je ervan dat liften in alle eenzaamheid moet gebeuren én van de eigenaardige paradox dat de ritten in de auto's het minst aardige van het extatische avontuur zijn.
Het land is niet ondankbaar heb ik met wisselend plezier gelezen. Waar het heden geregistreerd werd, verveelde de wat saaie, onkwetsbare ik-figuur mij; werd de huid wat dunner zodat de emoties door de stijl heen wisten te breken dan gaf ik mij gewonnen.
■