De onbuigzaamheid van het verdriet
Het verhalendebuut van Eva Bentis
Moeders en dochters door Eva Bentis Uitgever Contact, 133 p., f 24,90
Diny Schouten
Toergenjev schreef een meesterwerk dat Vaders en zonen heet; Ivy Compton-Burnett hanteerde haar ontleedmes in boeken met titels als Broers en zusters en Dochters en zonen. De titel van Eva Bentis' verhalen moet geloof ik in die richting worden geassocieerd, niet, waar ik even bang voor was, richting vrouwenpraatgroep, Libelle of de Vrouwenkrant. Een béétje die kant op gaan ze wel: dochter die het altijdontweken gesprek probeert te voeren met haar stervende moeder; vierenveertigjarige carrièrevrouw die dertig jaar na dato wraak neemt op haar verkrachters; echtgenote die tijdens een schoolreisje de maskers van haar man ziet vallen en hem herkent als ‘een zichzelf overschattend leraartje’; een jonge weduwe met ambivalente gevoelens over het geslaagde huwelijk met de man om wie ze voor de buitenwereld rouwt. Uit vrouwenlevens geknipte gevoelens, die het goed doen in de damesbladen, van welk merk vooruitstrevendheid dan ook.
De acht verhalen van deze debuutbundel doen vermoeden dat Eva Bentis meer wilde dan het neerzetten van smakelijke porties vrouwenverdriet en vrouwenzelfbeklag. Ze streeft naar drama dat het spannend moet maken, of naar mysterie dat wacht op oplossing. Zo is het verhaal over de jonge weduwe uit ‘Moestuin’ opgezet als een kleine Gothic novel, met macabere elementen als een moestuin die tevens als begraafplaats dient en de hallucinatie van de dode echtgenoot die het stuur ovemeemt van zijn autorijdende echtgenote. De rollen van de pop en de ooms in het titelverhaal ‘Moeders en dochters’ blijven tot op het laatst geheimzinnig. In ‘Verliefd’ wordt het écht eng als de vijftienjarige Rivka uit protest tegen haar progressieve ouders in de klauwen van een fascistisch groepje raakt, en in ‘Wraak’ wordt behalve de onschuldige studente Sophie ook de lezer gegijzeld. De precieze aard van de relatie tussen de redactrice en haar succesauteur (‘Tegenspel’) komt aan het eind als een verrassing. De spanning wordt in Bentis' verhalen stevig vastgehouden, zoveel staat vast.
Het mislukt ook wel eens: de Annet uit ‘Het Streuvels-syndroom’, die uit vues op een positie als hoogleraarsvrouw te lang bij haar alcoholische echtgenoot is gebleven, treft na haar besluit hem definitief in te ruilen voor haar minnaar een concurrente bij diens huisdeur aan. Dat botst, bedacht als het al klinkt, met de empathie die Bentis daarvoor in de beschrijving van Annet legde. Tragikomisch bedoeld, misschien?
Toch bedoelt Eva Bentis niet erg veel in haar verhalen, niet veel meer dan een ‘zo is het leven’, dat ze beziet met een oog dat in kleine familieconflicten de onbuigzaamheid van het klein verdriet onderscheidt. Het mooist doet ze dat in ‘De reis’, over het invalide meisje Linda, dat het koppig alléén opneemt tegen de treiterijen op straat en tegen de overbezorgdheid van haar moeder. Zo'n verhaal over het stil verdriet van een onbegrepen tiener (ook ‘Asiel’ heeft dat onderwerp) is mooi geregistreerd en geregisseerd. Eén ding kan Bentis nog niet zo goed: de introducerende alinea's waarin ze zich verplicht voelde om de levensomstandigheden van haar personages samenvattend te schetsen, ruiken onveranderlijk naar de Bouquet-reeks. Linda's moeder werkt in een galerie (‘Het werk beviel haar’), Ira begeleidt kinderen met taalstoornissen (‘Mijn artikelen werden in andere vakbladen besproken, lezingen druk bezocht, aanwijzingen gretig opgevolgd’), Annet werkt in een ziekenhuis (‘Nu ze hoofd van een afdeling was, had ze bereikt wat ze wilde’), en zo worden hele biografieën verstrekt in het bestek van een paar alinea's. Contexten van verdriet, maar heeft verdriet een context nodig?
■