De stof is door het woord bevaren
‘Prima Materia’ - uit de jonge jaren van Ivo Michiels
Prima materia door Ivo Michiels Uitgever De Bezige Bij, 256 p., f 36,50
Jacques Kruithof
Aan het vierde deel van zijn Journal brut, een in tien boeken gedachte reeks, heeft Ivo Michiels de titel Prima Materia gegeven. Deze ‘oermaterie’ is als aristotelisch begrip begonnen, en een sleutelwoord geworden in de alchemie. Niet dat de schrijver in het laatste kwart van de twintigste eeuw nog geloof hecht aan achterhaalde opvattingen, maar de denkbeelden over het omzetten van de ene materie in de andere kan hij dankbaar gebruiken als een metafoor voor het schrijven.
Net als het ontwikkelen van negatieven staat de alchemie voor het omvormen en verwerken van autobiografisch materiaal tot literatuur met de eigenaardigheden waar Michiels het patent op heeft: veel lyrische ingrepen, herhalingen, vertelrijmen enzovoorts, ‘langs deze weg van fictie en trucs en liberteit’. Als het lukt, stond er in het vorige deel, ‘is de stof door het woord bevaren’, of gaat zelfs de herhaalde inhoudsopgave als een muzikaal motief werken, en wordt het boek een werkelijk ‘Opus Alchemicus’, in toepasselijk potjeslatijn.
Het gebruikte materiaal stamt voor een groot deel uit Michiels' jeugd in Antwerpen: het gezin, de fabriek waar hij als fotolaborant werkt, en zijn ‘derde huis’, eerder de ‘Katholieke Gemeenschap’ genoemd, mét hoofdletters, de Arbeitseinsatz in een ziekenhuis, waarvan hij ‘het beeld al jaren en jaren in (zich) meedraagt’, het besef, toen, van stand en standsverschil, het voortduren van de donkere kamer in het eigen schrijverschap, en een aantal erotische herinneringen, uitmondend in een fraaie passage over Marilyn Monroe en ook anderszins zeer de moeite waard.
In de marge zijn de episoden voorzien van titels die lijken op titels van schilderijen of fotobijschriften, als was Prima Materia een rondleiding door een imaginair Michielsmuseum. Daar heeft het veel van weg, al is het museum een labyrint, waarin de gids, de verteller, zelf zijn weg zoekt door te vertellen, niet zelden over weer andere labyrinten: die fotofabriek, ‘zegen voor duizenden, pestilentie voor een’, een lange autorit rond en over Trafalgar Square, een droomachtige kroegentocht, elders in Londen, en zelfs het eigen dorp ‘in de strenge binnenlanden van de Vaucluse’.
En dat vertellen gaat Michiels hier voortreffelijk af. De vorige delen van de cyclus, vooral het eerste, vond ik, bij alle bewondering die ik ervoor heb, soms wat te veel uit de losse pols geschreven, erg capricieus en dan wat te vrijblijvend, maar deze Prima Materia ‘zit fit in zijn schil’, om met Gerrit Kouwenaar te spreken. Het boek heeft een dwingend ritme, met efficiënte, samenbindende herhalingen en variaties, muzikaliteit en poëtische kracht. ‘Sober’ is niet een woord dat bij het werk van Michiels erg voor de hand ligt, maar hij hanteert zijn beproefde stijlmiddelen hier economisch en daardoor trefzeker.