Herdershond
Ook in die wereld bleek De Ideale Vriend onvindbaar. Ackerley werd voortdurend geplaagd door de gedachte dat hij iets miste, dat hem iets wezenlijks onthouden werd. Forster, die zelf eieren voor zijn geld gekozen had en een platonische relatie onderhield met een getrouwde politieman, raadde zijn vriend aan niet langer al zijn energie te verspillen aan het zoeken naar goud in een kolenmijn, zodat hij eindelijk eens zou kunnen genieten van ‘a nice piece of coal’.
Ackerley luisterde niet. Tot Forsters chagrijn leidde zijn zoektocht hem naar weer een andere, onbekende wereld: het dierenrijk. De Ideale Vriend bleek uiteindelijk een herdershond, luisterend naar de naam Queenie. Met dit dier bracht Ackerley de vijftien gelukkigste jaren van zijn leven door en toen zij uiteindelijk stierf, had ook haar baas alle smaak in het bestaan verloren.
Het op schrift stellen van dat leven door een biograaf moet wel een ondankbare taak zijn, want de schrijver Ackerley had maar één onderwerp: zichzelf. In het kleine oeuvre dat hij achterliet, had hij alle hoogtepunten uit zijn leven al op onnavolgbare wijze verwerkt: Hindoo Holiday (1932) is het onderkoelde verslag van zijn verblijf in India als secretaris van de maharadja van Chatarpur; in My Dog Tulip (1956) beschrijft Ackerley zijn relatie met Tulip, alias Queenie; We Think the World of You (1960), zijn enige roman (en ook meteen zijn zwakste boek), handelt over de liefde van een middle-class intellectueel voor een jonge arbeider, die op een gegeven moment op zijn herdershond overgaat; en last but not least My Father and Myself, waarin Ackerley zijn absurde familiegeschiedenis volledig uit de doeken doet. Bovendien verscheen postuum nog het dagboek dat Ackerley bijhield tijdens de gruwelijke jaren dat hij samenwoonde met zijn hysterische zuster Nancy. Veel van zijn generatiegenoten lieten de intieme details van hun leven aan hun biografen over, maar bij Ackerley zelf vormen ze juist de bouwstenen van zijn boeken.
Peter Parker kan in Ackerley dan ook weinig meer doen dan die boeken van hun achtergrond voorzien en hier en daar enkele witte vlekken invullen. Zijn boek is goed geschreven, maar het is veel te lang; de uitgebreide beschrijving van Ackerleys reis naar Japan aan het eind van zijn leven, bijvoorbeeld, (een volstrekt doorsnee-toeristisch avontuur) stelt zelfs het geduld van de meest verstokte Ackerley-fan op de proef. In zulke gevallen laat de biograaf zich te veel meeslepen door zijn overvloedige materiaal.
Biografen moeten meestal vaststellen dat hun onderwerp een minder groot mens geweest is, dan hijzelf wilde doen voorkomen in zijn autobiografische geschriften, maar Peter Parker voelt zich gedwongen bij de schrijver van My Father and Myself het tegenovergestelde te doen. Terecht stelt hij in zijn voorwoord dat Ackerley in zijn boeken zijn licht onder de korenmaat stelde en zichzelf liever afschilderde als een trouwe, voortploeterende klerk van de BBC dan als de beste redacteur van zijn tijd, die hij volgens velen, waaronder W.H. Auden, was. Ackerley redigeerde vele jaren lang The Listener en Parker staat uitvoerig stil bij zijn overwinningen en nederlagen in zijn voortdurende gevecht tegen zijn conservatieve superieuren.
Eindeloze correspondenties werden gevoerd over de toelaatbaarheid van het gebruiken van woorden als ‘brothel’ en, later, ‘fuck’. Een pluk vrouwelijk schaamhaar in een afbeelding van een modernistisch schilderij vormde de aanleiding tot talloze memo's. Het is lectuur om moedeloos van te worden, en je vraagt je af of Ackerley zijn tijd niet beter had kunnen besteden, totdat je beseft dat het juist de niet aflatende strijd van Ackerley tegen de stuitende benepenheid van de BBC-leiding was, die ervoor
Vervolg op pagina 4