Carel Peeters
Vulgaria
dirk huyghe
Voor het verzamelen van levend materiaal voor een boek over de Engelse taal verbleef Anthony Burgess de afgelopen zomer enkele maanden in Engeland. Bij terugkeer in zijn normale verblijfplaats Lugano schreef hij in de Observer een artikel dat ik helaas ben kwijtgeraakt, maar waarvan de strekking mij nog levendig bijstaat. Waar was hij geweest die afgelopen tijd? In Vulgaria. Dat is geen provincie van Bulgarije, maar de naam voor het Engeland dat hij daar aantrof. Het kwam hem voor dat men daar op alle fronten om het kampioenschap Vulgariteit streed: in de kranten, op de televisie, in de sport, in de zakenwereld - waar niet? Het was vooral de alomtegenwoordigheid ervan die indruk op hem maakte, er was geen ontkomen aan. Voor het vrij laten zweven van zijn mooie gedachten wilde Burgess in vroeger tijden nog wel eens een pub opzoeken, een plaats die hem altijd was voorgekomen als een soort vrijplaaats: daar was je veilig. Ook in de pubs was hij nu niet meer veilig. De keiharde muziek trommelde aanhoudend op zijn mooie gedachten tot ze murw waren en hij moest vluchten om te ze beschermen. De muziek had daarbij gezelschap van het ratelende geluid van speelmachines. De Engelse pub - zelfs de veel jongere Martin Amis is het teveel geworden, hoewel hij daar zijn oor nog wel eens te luisteren legde voor wat waarachtig materiaal. Bij het schrijven van zijn laatste roman London Fields is het ook hem zijn neus uitgekomen.
Vulgaria is dan wel de naam die Burgess speciaal bedacht voor het Engeland dat hij gedurende die maanden meemaakte - waar het voor staat kent nauwelijks nog grenzen. Dat dit imaginaire fenomeen in bijna elk ontwikkeld land op de wereld een staat in de staat aan het worden is hoeft niet zozeer te verbazen, dat is een chronische dreiging. Het is de mate waarin het oprukt, aangevoerd door de televisiesatellieten, waar je van opkijkt. Het is alsof het je huis binnendringt. Je hoeft maar even een verkeerde knop in te drukken en het staat als een reusachtige zombie voor je. Dit is allemaal door iedereen waar te nemen. Maar wie goed kijkt ziet ook iets anders: de hardnekkigheid waarmee Culturia zich te weer stelt tegen deze invasie. Het vrije spel der menselijke krachten schept voor hen die zich daarin beter thuisvoelen ook de mogelijkheden om gebaren te maken die Vulgaria weliswaar een zorg zullen zijn, maar die zorgen dat haar alomtegenwoordigheid wat minder knellend wordt gevoeld. De oplage van kranten als The Sun mag indrukwekkend zijn, de kwaliteit van het nieuwe, nog maar drie weken oude zondagsblad The Sunday Correspondent is het ook. In Culturia beschikt men niet over schreeuwerigheid om bedoelingen kenbaar te maken, dus gebeurt het in die krant in het nummer van 8 oktober via de omweg van een portret van de redacteur van The London Review of Books Karl Miller. De aanleiding is het verschijnen van Millers boek Authors en het feit dat het blad tien jaar bestaat. Tien jaar anti-Vulgaria in een oplage van 20.000 exemplaren, elke twee weken, goed geschreven door onorthodoxe geesten.
Vulgaria kan in pessimistische buien de indruk op mij maken van één enorme spin die dichtbij huiveringwekkend dreigende geluiden maakt, in Culturia daarentegen heeft alles zijn eigen vorm en karakter. Miller is iemand die met vanzelfsprekende hardnekkigheid een onafhankelijk blad maakt. Je hebt ook anti-Vulgarianen die Anti-Vulgariaan zijn uit conservatisme. Bij hen gaat het anders. Zij hebben de neiging om desperaat in het defensief te gaan, en dan op een verkeerde manier. Zoals Auberon Waugh, hoofdredacteur van The Literary Review. Als conservatieve anti-Vulgariaan heeft hij samen met onder meer de biografe Victoria Glendinning, de uitgever Naim Attallah en Sophia Sackville-West The Academy Club opgericht, een besloten sociëteit die op 12 december in Londen geopend zal worden. De oprichting van zo'n club past geheel in de Engelse traditie van het paradoxale separatisme: exclusiviteit in groepsverband. Het aantal leden zal worden beperkt tot zeshonderd. Voorwaarde om lid te worden is dat men een of meer boeken heeft gepubliceerd en een ‘arbiter of taste’ is. Bij Auberon Waugh moet men (als zoon van Evelyn Waugh) altijd rekening houden met duivelse ironie, maar in dit geval is hij damned serious (zoals hij dat ook is als ‘wijnkenner’ - een specialisme dat men ook steeds meer in Vulgaria aantreft).
Het hautaine seperatisme van Waugh c.s. voedt echter het idee dat de scheiding tussen Vulgaria en Culturia definitief is. Het zijn werelden van verschil, maar dit soort separatisme kan alleen maar leiden tot innerlijke emigratie van Culturia. Dat wil zeggen: tot zelfgenoegzaamheid en inteelt. ‘De club belooft een toevluchtsoord te zijn voor wie iets wil eten en drinken zonder lastig te worden gevallen door mensen die men niet kent’ luidt de aanbeveling. Voor een groot liefhebber van mensen en clubs houd ik me niet, maar voordat ik lid zou worden van een club die zich zo aanprijst moet ik eerst iemand anders geworden zijn. Dan bedenk ik toch liever een minder exclusieve modus vivendi om met Vulgaria om te gaan. Wat niet wegneemt dat ik wel gecharmeerd ben van de manier waarop Waugh zegt dat mensen met een wandeltelefoon geen énkele kans maken om lid te worden.