Mislukt in de binnen- én buitenlandse politiek
Het presidentschap van J.F. Kennedy
Kennedy's Quest for Victory American Foreign Policy 1961-1963 samengesteld door Thomas G. Paterson Uitgever Oxford University Press, 407 p. Importeur Nilsson & Lamm, f 38,20
Cees Wiebes
Het blijft een fascinerend verschijnsel hoe in de loop der jaren de verschillende Amerikaanse presidenten door journalisten en wetenschappers worden beoordeeld. In die analyses zitten pregnante golfbewegingen die sterk varieren tussen negatief en positief. Neem nu president Eisenhower: in de jaren zestig werd hij de hemel in geprezen. Daarna zette de daling in en tot voor kort werd Eisenhower afgeschilderd als een president die zich voornamelijk bezighield met vissen of het golfspel. Sinds de prachtige biografieën van Steven Ambrose is daar langzaam, verandering in gekomen. Het beeld van ‘Ike’ is intussen bijgesteld en hij wordt nu gezien als één van de beste presidenten die de Verenigde Stalen ooit hebben gehad. Een zelfde fenomeen zou zich wel eens kunnen voltrekken in de beoordeling van Richard M. Nixon. Het negatieve beeld dat over hem is gevormd, is zich uiteraard mede dankzij Nixons eigen inspanningen langzaam aan het wijzigen.
Een soortgelijke golfbeweging heeft zich voltrokken in de beoordeling van de binnen- en buitenlandse politiek van John F. Kennedy. Rond deze vermoorde president werd een mythe geschapen. Columnist James Reston drukte het ooit eens als volgt uit: ‘The heart of the Kennedy legend is what might have been.’ Als Kennedy maar was blijven leven, dan... Niets is echter minder waar en de demythologisering is inmiddels flink op gang gekomen.
Wat vaststaat bijvoorbeeld is dat Kennedy een onbeschaamde rokkenjager was, alleen geinteresseerd in zoveel mogelijk vluggertjes per dag. Zijn Profiles in Courage (1955) waarvoor hij een Pulitzer Prize kreeg, werd niet door hemzelf maar door een medewerker geschreven. Kennedy liet Martin Luther King door de FBI bespioneren en gebruikte de vertrouwelijke gegevens van de belastingdienst om zijn politieke tegenstanders in diskrediet te brengen. Hij nam in de jaren vijftig absoluut geen afstand van het McCarthyisme en was niet zo'n fervente voorvechter van grotere burgerrechten voor de niet-blanke Amerikanen als hij wel wordt geportretteerd.
J.F. Kennedy tijdens zijn bezoek aan Berlijn in 1963. Naast hem Willy Brandt, toen burgemeester van West-Berlijn, en Konrad Adenauer, bondskanselier.
Op binnenlands-politiek terrein werd de mythe dus al langzaam doorgeprikt maar ook op het gebied van de buitenlandse politiek viel er nog wel het een en ander recht te zetten. Ondanks de enorme Amerikaanse nucleaire suprematie nam onder zijn bewind het atomaire arsenaal flink toe; de uitgaven voor defensie stegen met dertien procent; hij gaf de CIA opdracht om Castro en andere linkse leiders te vermoorden en de Amerikaanse interventie in Vietnam nam steeds schrikbarender vormen aan.
Vooral die buitenlandse politiek onder Kennedy is de laatste jaren onderwerp van een grondige herwaardering en Thomas G. Paterson levert met zijn Kennedy's Quest for Victory. American Foreign Policy 1961-1963 daar een voortreffelijke bijdrage aan. Paterson is eindredacteur van deze bundel die in totaal zo'n elf bijdragen telt van diverse jonge Amerikaanse wetenschappers. De hoofdstukken handelen over uiteenlopende onderwerpen, maar globaal wordt Kennedy's beleid met betrekking tot de grote problemen in elke regio van de wereld grondig geanalyseerd.