Postmoderne ecleticus
Het Satyricon is helaas niet compleet overgeleverd. Als ik het goed zie, neigen hedendaagse specialisten meer en meer tot de (al in 1899 geformuleerde) gedachte dat er tussen één- en tweederde verloren is gegaan. De discussie over het genre waartoe het Satyricon hoorde kan bij de huidige staat der overlevering onmogelijk tot conclusies leiden: satire, parodie op epos of Griekse liefdesroman, mime, schelmenroman, prikkelliteratuur, queeste, overal valt wel iets voor of tegen te zeggen. Petronius als postmoderne eclecticus: hij maakt in ieder geval stellig en hoogst vermakelijk gebruik van (veelal destructieve) allusies, citaten, persiflages en parodieën.
Driepoot met Ithyfallische saters, afkomstig uit Pompeji
Het Satyricon opent voor ons nu in medias res met een uit de overige literatuur van de eerste eeuw maar al te bekende litanie over het verval van de welsprekendheid. Op school zou men alleen nog oppervlakkige, gekunstelde turbotaal leren, volkomen los van de praktijk van alledag. De spreker is de louche ik-verteller van het hele Satyricon, Encolpius, die la leçon par l'example geeft: hij is een volstrekt typisch vertegenwoordiger van datgene waartegen hij zich in naam verzet. Veel passages worden zo hilarisch omdat het gekunstelde taalgebruik sterk doet denken aan het toenmalig retorisch jargon. In de loop van het verhaal blijkt Encolpius trouwens steeds het opportunisme tot beginsel te verheffen en diefstal of bedrog niet te schuwen! In een ons niet bekende context blijkt hij zelfs zijn gastheer vermoord te hebben. Hij verblijft met een even dubieuze metgezel, Ascyltos, in een niet nader bepaalde Grieks sprekende havenstad in Zuid-Italië. Verder heeft Encolpius nog een jong vriendje, Giton, die ons geïntroduceerd wordt als hij hypocriet snikkend vertelt dat Ascyltos heeft geprobeerd zijn ‘eer te roven’. Ook in het vervolg weet Giton het duo regelmatig tegen elkaar uit te spelen, door zijn liefdesgunsten afwisselend te verlenen. In de tweede helft van de roman, na afloop van de ‘Maaltijd bij Trimalchio’, zal Giton zich zelfs nog laten ontvoeren door Ascyltos, hetgeen weer allerlei nu niet nader uiteen te zetten gevolgen hebben zal. De heren noemen zichzelf scholastici, ‘literatoren’!
De eerst overgeleverde gebeurtenis van het Satyricon is een slapstick-achtige episode die draait om een door Encolpius en Ascyltos gestolen, respectievelijk verloren jas. Vervolgens wordt het trio door een tweetal dames gedwongen om als straf voor het verstoren van een plechtigheid ter ere van de vruchtbaarheidsgod Priapus deel te nemen aan een seksuele orgie. De toorn van de god Priapus speelt (naar analogie van die van Poseidon in de Odyssee) een structurerende rol: Encolpius wordt geregeld met impotentie geslagen. Helaas is de tekst hier slecht overgeleverd, al is het duidelijk dat het er hoogst opwindend aan toe gaat.
De Nederlandse vertaling (die oorspronkelijk gemaakt is in 1966) lijkt soms wat problemen te hebben met de Latijnse seksuele terminologie. Cinaedus, ‘man of jongen die tot een passieve seksrol bereid is’ wordt niet erg precies vertaald met ‘wellusteling’ en ‘schandknaap’ (alsof dat hetzelfde zou zijn) en de passage waarin de cinaedus schrijlings plaatsneemt op de achterover liggende Encolpius om zich zo in zijn Geheime Opening door diens liefdesspeer te laten verwennen, lijkt me wel erg terughoudend weergegeven. Leemans vrije vertaling ‘fluit om uit te drinken’ voor het Griekse eufemisme embasicoetas, ‘spondebeklimmer’, wekt de indruk dat hij denkt dat er sprake is van orale seks. Veel later wordt naar dezelfde ‘ruiterpositie’ verwezen als een slavin trots zegt dat ze ‘nooit anders dan op ridderdingen zit’, wat Leeman weergeeft met ‘op de Ridderbanken’ (namelijk in het theater). Dat betekent het natuurlijk óók, maar zo verdwijnt de dubbelzinnigheid van haar woorden. De vertaling, destijds in 1966 een absolute mijlpaal doordat heel bewust geprobeerd werd om het terecht veelgesmade ‘gymnasiaans’ te vermijden en aan te sluiten bij de spreektaal, blijkt na een goede twintig jaar vooral op het punt van de seksuele terminologie bijgesteld te moeten worden. Er zouden meer voorbeelden van onnauwkeurige vertalingen te geven zijn. Met behulp van inmiddels ingeburgerde Reviaanse begrippen kan een heel adequaat register gevormd worden: Petronius bezigt net als Reve in erotische passages - veelal zeer geestige - omschrijvingen en neologismen.
Op de straf-orgie volgt de beroemdste (en enige langere) passage van het Satyricon, die het in de vertaling nog altijd geweldig doet: het hoogst vermakelijke feestmaal bij Trimalchio. Via-via krijgen de drie vrienden een uitnodiging voor een diner bij deze rijk geworden self-made man, die zijn leven als slaaf begonnen was en daar niet moeilijk over doet. De meeste andere gasten zijn eveneens (zij het iets minder geslaagde) zakenlui. Poenerigheid is tijdloos: een overmaat aan eten en drank wordt opgediend en uiteraard stijgt de stemming ten koste van het peil. Encolpius doet nauwkeurig verslag van de triviale gesprekken over maar al te herkenbare onderwerpen als het weer, de prijzen en het (toch niet zo beste) karakter van een zo juist overleden kennis (‘Zal ik eens de waarheid zeggen? (...) Hij had een brutale bek en was een ruziemaker; een onmenselijk stuk venijn.’ Maar ‘evengoed was het een keurige begrafenis’). Trimalchio zelf kan het niet nalaten om het onderwerp ‘stoelgang’ eens aan een diepgaande beschouwing te onderwerpen.