De postmoderne ijstijd
Novelle van Emmanuèle Bernheim
Een paar door Emmanuèle Bernheim Vertaling M. van Zinnicq Uitgever De Arbeiderspers, 78 p., f 24,90
Eric Gobbers
Nu de twintigste eeuw bijna voorbij is en de esthetische revoluties al een hele tijd achter ons liggen moet de vraag naar de plaats en functie van het ‘literaire’ in het heden dringend worden gesteld, zeker waar het de roman betreft. Neem nu Een paar van de jonge Franse schrijfster Emmanuèle Bernheim, een frustrerend boekje dat men uitleest tussen het moment dat men het vlees in de braadoven schuift en het rinkelen van de bel.
Het werkje verhoudt zich tot onze tijd als Les choses van Georges Perec tot de vroege jaren zestig. Daarin ging een koppel jonggehuwden ondramatisch ten onder aan de mythologie van de consumptiemaatschappij. De toon van Perec was afwisselend ironisch, zakelijk en bevlogen, het plezier van het literatuur bedrijven was een antistof voor de kleurloze afgang der personages. Bij Emmanuèle Bernheim is de postmoderne ijstijd ingetreden. Hij, Loïc is dokter en zij, Hélène staat aan het hoofd van een foto-agentschap. Zij hebben allebei relaties achter de rug en ze ontmoeten elkaar in een restaurant. Wat we te lezen krijgen zijn hun ontmoetingen en wat daarbij door het hoofd der beide protagonisten gaat. In de beste voyeuristische traditie passeren hun gevoelens van walging, verlangen en verbeelding de revue. Dezelfde kost wanneer ze niet bij elkaar zijn. Alles bestaat uit brokstukken. Seks is niet meer dat peilloze mysterie dat een amoureuze passie doet voortsnellen, bij Emmanuèle Bernheim is de libido verworden tot een geraamte dat als in een slechte horrorfilm nog af en toe met de tanden klappert. Het hele Freudiaanse arsenaal, androgynie, fetisjisme, narcisme, het komt in het boekje voor, maar dan uitgeput, als een laatste geatrofieerde fase van het liefdesmysterie.
De lezer vindt geen kracht bij de schrijver die maar net genoeg energie lijkt te bezitten om haar verkilde taferelen neer te schrijven. Nergens blijkt een intentie om de strijd aan te gaan met de pijn. Loïc en Hélène zijn kruimels van wat ooit de gepassioneerde mens voorstelde zoals die in ontelbare romans beschreven staat, een vorm waarvan Een paar de ineenkrimping tot bijna niets vormt. Veel effectiever dan de nouveau roman het ooit heeft gekund (die bleef ondanks alles binnen de metafysica van de roman) vernietigt de literatuur waar dít boekje model voor staat een van de laatste vrijplaatsen van het gelukkige want gepassioneerde individu. Als men hier een socioloog tegenoverstelt die wat praat over de indringende analyse van de fin-de-siècle-vervreemding ten gevolge van een diepgeworteld nihilisme, dan is de klus geklaard. Zelfs de ‘monsterachtige’ daad van Loïc aan het eind (hij prikt gaatjes in Hélènes pessarium) is een spookachtige spiegeling van wat ooit revolte werd genoemd.
De beknoptheid en het simpele taalgebruik van Een paar leggen op eenvoudige manier een crisis bloot binnen de literatuur die niet te reduceren is tot dit boekje, maar zich evengoed manifesteert bij zogenaamde grote schrijvers (wat tegenwoordig bijna altijd betekent: met spektakelwaarde behept). Die crisis bestaat erin dat het bewustzijn waar het literaire verschijnsel voor en door wordt mogelijk gemaakt is afgestorven, terwijl de illusie door makers en gebruikers tot elke prijs in stand wordt gehouden. De schrijfster van dit werkje heeft dan tenminste de verdienste dat ze dat spel niet speelt.
■