WK-voetballen
Op een derde niveau, dat van de politiek-psychologische betrekkingen, was echter zelfs in de jaren zestig volgens Wielenga nog geen sprake van normalisering. Op dit niveau zouden de spanningen nog keer op keer hoog oplopen, bijvoorbeeld rond de telkens weerkerende discussies over de vrijlating van de ‘Vier’, later ‘Drie’ en nog later ‘Twee van Breda’, maar ook op het minder beladen sportieve vlak. De WK-nederlaag in 1974 werd toch door velen ervaren als een nederlaag tegen de voormalige bezetter, net zo als de 2-1 overwinning vorig jaar in Hamburg als een nationale bevrijding gevierd werd met kloppartijen langs de grens in Kerkrade en Ronald Koeman die met het shirt van de verslagen tegenstander zijn achterwerk afveegde.
De verklaring voor deze gelaagde normalisering in verschillende snelheden zoekt Wielenga enerzijds in de geringe invloed die Nederland in deze periode bezat op de ontwikkeling van de Bondsrepubliek van vijand tot bondgenoot en anderzijds in de permanente politiek-psychologische spanning tussen de twee landen. Op internationaal niveau wist de Nederlandse regering haar beleidsdoelen te realiseren, omdat haar voornaamste doelstelling (inkapseling van de Bondsrepubliek in de Atlantische gemeenschap) ook in de andere Westerse hoofdsteden werd voorgestaan. De wensen die zij echter op het bilaterale vlak had, stuitten veelvuldig op verzet van de andere Westerse mogendheden en het ontbreken aan Westduitse zijde van de door de Nederlandse regering verwachte ‘schuld en boete’-houding. Zoals Wielenga in een van zijn stellingen poneert: ‘Het wederzijdse onbegrip in de Nederlands-Duitse verhouding na 1945 was groot en hardnekkig omdat het besef van schuld en boete dat Nederland voor Duitsers gepast achtte, botste met het psychologische verschijnsel van de Unfähigkeit zu trauern (Mitscherlich) in de Bondsrepubliek.’
Wielenga levert met zijn proefschrift onmiskenbaar een belangrijke en gedegen bijdrage aan de geschiedschrijving van de naoorlogse Nederlandse buitenlandse politiek. De betoogtrant is helder en overtuigend, de studie straalt (Duitse) gründlichkeit uit en wordt gelukkig ook niet ontsierd door allerlei druk- of andere kleine foutjes. Voor zover ze al voorkomen, kunnen ze Wielenga vergeven worden. Na jarenlange studie van de Nederlands-Westduitse betrekkingen is het geen wonder dat hij Werner Rings' Raubgold aus Deutschland abusievelijk als Raubgold aus Holland aanhaalt (dat klinkt tenslotte ook logischer) en de verschrijving in de naam van het tijdschrift Internationatale Spectator is ongetwijfeld op de zware bevalling van het proefschrift terug te voeren.
Enkele diepgaander kanttekeningen zijn echter ook op hun plaats. Het doorzettingsvermogen dat van de lezer geëist wordt heb ik al genoemd, hetgeen overigens op zich geen bezwaar hoeft te zijn. Meermalen stipt Wielenga evenwel kwesties aan met de toevoeging dat een nadere bespreking hiervan, helaas, buiten het bestek van zijn proefschrift valt. Als het aan hem had gelegen was West-Duitsland: partner uit noodzaak dus nóg omvangrijker geworden. Gegeven echter de duidelijke lijn die hij in de Nederlands-Westduitse betrekkingen constateert, is de vraag gerechtvaardigd of een soberder en derhalve kortere, presentatie niet mogelijk - en wellicht wenselijk - was geweest. In dat geval was dan de hoop die W.L. Brugsma in zijn voorwoord uitspreekt, namelijk dat niet alleen historici, politici, politicologen en journalisten maar ook het bedrijfsleven kennis zal nemen van Wielenga's studie, geen ijdele hoop geweest.