Soepzootje
Een ander hoofdstuk gaat over een vrouw die ofwel gevlucht is voor een kernoorlog, ofwel een zenuwpatiënt is op de loop voor de geschiedenis in het algemeen. Weer een ander is een zorgvuldig onderbouwd feitelijk verslag van de rampzalige reis van de Medusa en van Géricaults befaamde schilderij Het vlot van de Medusa (waarvan we een buitengewoon lelijke reproduktie krijgen voorgeschoteld); Barnes behandelt het hele vraagstuk hoe catastrofe tot kunst kan worden.
Het ‘halve hoofdstuk’ is een geestig essay over de liefde, dat onder meer ingaat op Audens regel ‘We moeten elkaar liefhebben of sterven’, later door de dichter gewijzigd in ‘We moeten elkaar liefhebben én sterven’; een bespiegeling over een ontleed ossehart; vergelijking daarvan met mensenhersenen. De schrijver peinst over de functie van de liefde en komt tot de conclusie dat die er niet is, alhoewel ‘de geschiedenis van de wereld (...) zonder de liefde belachelijk is’. ‘Liefde en waarheid, dat is de essentiële schakel (...) we moeten erin geloven, anders zijn we verloren.’ Objectief gesproken is het leidende beginsel van de wereld entropie, hetgeen in klare taal wil zeggen: ‘het is een soepzootje’; maar naast de liefde hebben we nog de vertelling: ‘Geschiedenis is niet dat wat er is gebeurd. Geschiedenis is alleen dat wat historici ons vertellen.’ Dat is geen tirannieke massale hersenspoeling, maar een proces waarbij we allemaal betrokken zijn. Zoals de auteur bedenkt bij monde van zijn personage dat de kernramp overleeft: ‘Verdichting. Je behoudt een aantal ware feiten en spint daar een nieuw verhaal omheen.’ Geschiedenis, verdichting, kunst: verschillende namen voor iets wat in wezen hetzelfde proces is.
Andere hoofdstukken bewegen zich, rusteloos en kwistig, van de Titanic via Jonas naar de uitroeiing van de joden. Een verhaal van een Victoriaanse vrouw die naar de Ararat gaat om een stuk van de ark te zoeken, wordt even later gevolgd door een verhaal over een fundamentalistische astronaut die hetzelfde spoor volgt en bij het vinden van haar botten denkt dat hij die van Noach heeft gevonden. Net als de liefde brengt het geloof mensen soms tot rare houdingen en misschien zijn beide wel even essentiële mutaties van onze rare soort.
Dank zij haar omhelzing van de Catastrofe ‘bevrijdt, vergroot, verklaart’ de kunst, zo concludeert de schrijver. Gemeten naar die maatstaven is zijn eigen boek niet echt kunst: het mist de compositorische eenheid, om nog te zwijgen van de doelgerichte overtuiging, van het schilderij van Géricault. Het gevoel waarmee je achterblijft is niet zozeer vergroting als wel een prikkeling tot weifelende en boeiende gedachten, fantasierijke bespiegeling. De creatieve mengeling van gedachten en verbeelding wordt door de alchemie der kunst niet echt omgezet in iets groters dan de som der delen. Maar verscheidene delen zijn voortreffelijk.
■