Dandies
Vervolg van pagina 1
overtuiging had Van Deyssel eigenlijk voldoende, niettemin stoorde het hem dat zijn Almacht niet door de buitenwereld werd erkend. Er ontbrak een belangrijk attribuut aan zijn godheid want behoort het niet tot de essentie van de goddelijkheid zich uit te drukken? Verschaffel toont subtiel aan hoe Van Deyssel zich uit dit probleem redde. De innerlijke waarheid kon, zo meende hij, veruitwendigd worden in het zinnebeeld van de dandy. Door de pose van dandy aan te nemen kon hij een synthese tot stand brengen tussen zijn eigen gedachtenwereld (de enig wezenlijke naar zijn mening) en de wereld van de daad; in de dandy-vorm gaf hij uitdrukking aan zijn innerlijke keizerschap en die prestatie achtte hij uiteindelijk hoger dan een daadwerkelijk keizerschap. Van Deyssel conformeerde zich dus aan bepaalde aspecten van het dandyisme: schending van de burgerlijke moraal, overdrijving van elegantie en verfijning, maar zijn achterliggende motief: de uitdrukking van het innerlijk almachtsbesef is vreemd aan het algemeen gehuldigde principe dat de dandy zijn innerlijk verbergt achter een ondoordringbaar masker. Bovendien evolueerde Van Deyssel al snel naar een volgende, ‘mystische’ fase. Een echte dandy is hij dus in eigen ogen maar kort (en volgens Verschaffel nooit) geweest.
Cecil Beaton
Karel de Nerée tot Babarich
Lou Reed
■