Herman Brusselmans
Hij kwam te Hamme aan de Durme (Oost-Vlaanderen) ter wereld als de zoon van twee nietdruggebruikers. Vader was veehandelaar en moeder was diens vrouw. Op het moment van geboorte woog hij 3 kg 150 gram, redelijk veel in die tijd. (Let op! We schrijven 1957! De oorlog was nog maar pas twaalf jaar voorbij! Die in Korea lag nog vers in het geheugen!) Hij had op dat ogenblik één broer, de latere dhr J. Brusselmans, net als vader veehandelaar, doch gebruik makende van andere, eigentijdser technieken. (De runders worden niet meer per zelfgebreide lasso gevangen maar met de kreten: ‘Híérkomen! En snel! Of ik roep de veearts!’) In 1961 zou een zusje volgen, Mia, thans gehuwd met een advocaat, dhr F. de Roep, die het pleiten iedere dag begint met de zinsnede: ‘Goeiemiddag, mijn vrouw is daarstraks bevallen en daarom ben ik wat later.’ Op die wijze heeft hij al veel tijd gewonnen én - dank zij de ontroering die geboorten teweegbrengen - veel vertedering bij de juryleden. (Mia beviel, wat er ook van zij, tot nu toe één keer.) Maar goed, de auteur zelve, dhr Herman Brusselmans dus, scheurde zich los van zijn familie en leek aanvankelijk niet in de wieg gelegd als schrijver. Als wat dan wel, daar brak z'n hele omgeving (ouders, leraren, buren, belangstellenden, toevallige voorbijgangers) zich ongeveer vierentwintig jaar lang het hoofd over. Tot hij zich dan ineens - erg onverwacht, zoals reeds gezegd - toch nog opwierp als schrijver en meteen debuteerde met de verhalenbundel Het Zinneloze Zeilen (1982), waarover een criticus schreef: ‘Als ik ooit nog 's zo'n boek moet lezen neem ik ontslag.’ Dat boek werd Prachtige Ogen en de criticus nam inderdaad ontslag. Hij pleegde op de koop toe zelfmoord, doch dat was om een andere reden, hij deed het omdat hij een geladen revolver tegen z'n hoofd hield. Een van zijn ex-collega's schreef:
‘De roman, i.e. Prachtige Ogen doet zowel denken aan een lekkere portie ouderwetse bitterballen als aan het staren naar de mist over een koude, ochtendlijke rivier in Saint Germain des Prés.’ Ook van deze criticus werd later steeds minder vernomen, tenzij in de stedelijke psychiatrische kliniek te Jette (bij Brussel). Maar de jeugdige schrijver, welke zichzelve inmiddels ‘Mooie Jonge Oppergod der Nederlandstalige Letteren’ was gaan noemen (een titel die hij later met klem zou afzweren) trok zich van het gebazel der critici geen zak aan en schreef steeds meer boeken voor steeds meer lezers. De man die werk vond (1985) vestigde definitief de naam van de eenvoudige volksjongen en mede dank zij de volgende romans (Heden ben ik nuchter, 1986, en Zijn er kanalen in Aalst?, 1987) werd de pas dertigjarige Brusselmans in Vlaanderen en Nederland een beroemdheid, die vooral de harten stal vanwege z'n verregaande, door een driedubbele bodem van ironie gestutte arrogantie, z'n kettingrokerij (honderd per dag), z'n drankinname (zeer veel vocht, eveneens per dag) en z'n onder andere financiële bijdragen aan het multiple sclerose-fonds en aan de natuurkundige vereniging ‘Naai het gat uit de ozonlaag’ uit Veurne (West-VI.). Tijdens de rechtstreekse televisieuitzending ‘Kom op tegen kanker’ (BRT) verklaarde Brusselmans dat er een wet moet komen waarin wordt vastgelegd dat alleen dikke mensen kanker mogen krijgen, omdat je er serieus van vermagert en zo is iedereen tevreden. Op een paar vetzakken na was iedereen het hiermee eens en de actie bracht vierenzestig miljoen Bfr. op. De auteur rust echter ternimmer op zijn lauwereren. In 1988 vergastte hij zijn fans op twee meesterwerken: de tragische studie De geschiedenis van de Vlaamse Letterkunde en de frivole novelle Iedere zondag sterven en doodgaan in de
week, die ook de meest verstokte Brusselmans-haters tot andere gedachten bracht, zij het daarom nog geen betere. Nee hoor, men is pro Brusselmans of men is contra. Een tussenweg is er niet, behalve een beetje pro en heel veel contra, of vice versa, daar wil ik van af wezen.
De hetze rond het enfant terrible won nog aan kracht na de publikatie, dit jaar (1989 was dat) van de superroman Dagboek van een vermoeide egoïst, die nog steeds als warme broodjes kaas met tomaat en wat peterselie erover gestrooid over de toonbank gaat en die net niet genomineerd werd voor de AKO-prijs, omdat de jury opdracht had gekregen zeker niet iemand te bekronen met haar langer dan schouderhoogte. De winnares werd aldus mevrouw Brigitte Raskin, toevallig eveneens een soort Vlaamse, die een toupet draagt tot net onder haar oren, al is het haar waaruit het piepkleine pruikje is gewoven, afkomstig is uit mevr. Raskins oksels, die toch - als je 't goed bekijkt - onder schouderhoogte liggen. Doch dit detail ontsnapte de juryleden, die zelf allemaal zo
Vervolg op pagina 27