Tijdschrift
Aan het eind van zijn zesde levensjaar stelt het tijdschrift Literatuur 1989/5 zichzelf de vraag of de Nederlandse letterkunde er alleen voor neerlandici is. Aan deze kwestie wijdt de redactie een discussiedag op 9 december aanstaande. Literatuur presenteerde zichzelf destijds als een ‘vakblad voor liefhebbers’ een zinsnede die me nog steeds aan de slogan van Tip ‘vakblad voor thuis’ doet denken. De literatuur minnende lezer zou op toegankelijk geformuleerde wijze de resultaten van de wetenschap voorgeschoteld krijgen. Dat bleken dan al gauw tot een artikel bewerkte doctoraalscripties te zijn uit de verschillende vakgroepen Nederlands in den lande. Iemand die voor het eerst een pen op papier zet - en dat is bij doctoraalstudenten meestal het geval - munt zelden uit in heldere en duidelijke formuleringen, dus dat toegankelijke van die stukken liet nogal eens te wensen over. Aan de andere kant is het een sympathiek gebaar om zo iemand een eerste publikatiemogelijkheid te bieden, want de drempel naar de puur wetenschappelijke tijdschriften op het gebied van de neerlandistiek is voor de net afgestudeerde veelal te hoog. Evenzeer is het sympathiek van de redactie van Literatuur dat zij haar formule openlijk aan discussie onderwerpt. Het blad heeft vijfduizend abonnees, wat niet gering is voor een literair tijdschrift, dus uit krappe financiële overwegingen zal het openbaar debat niet worden georganiseerd. Eén van de redacteuren. Herman Pleij, publiceert in Literatuur zijn lezing gehouden tijdens het laatste Internationale Pen Congres in Maastricht. Hij probeert op de vraag: ‘Heeft de schrijver een taak’ met een gang door de literatuurgeschiedenis heen een antwoord te krijgen. Mooi is de tekening van Braakensiek die hierbij is afgedrukt van het begin van deze eeuw, waarop we rechts de schrijver Multatuli aan het werk zien:
kou lijdend op zijn schamele zolderkamer en links de criticus Busken Huet in zijn comfortabele fauteuil, die verveeld naar zijn hondje staart. Schrijven is geen pretje, concludeerdt Pleij. De taak van een schrijver ligt niet in het verkondigen van een boodschap, want (literaire) kunst laat zich niet dwingen. Volgens hem is de functie van literatuur gelegen in het ‘ontregelen’, in het vragen stellen aan de status-quo. Van De avonturen van Tijl Uilenspiegel tot G.K. van het Reves De avonden vindt hij voorbeelden waarin de goede schrijver emoties en ervaringen op losse schroeven stelt. Of deze kwalificaties ook gelden voor de veelgelezen schrijver Maarten 't Hart is de vraag. P. Kralt stelt in zijn bijdrage ‘De kunst der uitersten’ dat 't Harts werk steeds balanceert op de wankele scheidslijn tussen literatuur en lectuur. 't Harts stijl is eenvoudig, soms zelfs houterig en ouderwets en zijn verhalen zijn naar het leven getekend. En juist die rechttoe-rechtaan stijl en het gemakkelijk realisme met een soms karikaturale vertekening van de werkelijkheid, die de diepte aan het menselijk handelen ontneemt, doen erg denken aan ontspanningslectuur. Maar Kralt vindt meer lagen, tegenstellingen, motieven en thema's in 't Harts werk en bindt de strijd aan met 't Harts negatieve critici. Kralt laat zich volgens mij misleiden door 't Harts gebruik van verwijzingen naar de citaten uit de wereldliteratuur; dat is een doorzichtig trucje waar 't Harts eigen proza niet beter van wordt. Kralt haalt veel overhoop, maar hij overtuigt niet. Typerend is dat hij bij zijn slotconclusie niet 't Harts romans laat spreken, maar de auteur zelf die in een interview met zijn uitgever zegt waar hij eigenlijk over zou willen schrijven.
EVA COSSEE