‘Nu ik zijn ouders ken, vind ik het een rotboek’
Vals en echt in de Nederlandse letteren
Diny Schouten
Neem Multatuli, want met Max Havelaar (1860) begon het gelazer eigenlijk al. Er is geen roman die zó heftig probeerde de waarheid te vertellen door middel van verzinsels, zodat elk nieuw nageslacht op zoek ging naar zoekgeraakte sleutels. Wat was waar en wie was wie in de ‘Havelaar’? De nobele bestuursambtenaar Max Havelaar is natuurlijk Multatuli zelf, al heet die dan weer Eduard Douwes Dekker, en van de slechte resident Slijmering is bekend dat het de toenmalige resident van Bantam moet zijn, Carel Pieter Brest van Kempen. Als de laatste naar de rechter was gestapt wegens aantasting van eer, goede naam, of schending van de persoonlijke levenssfeer, zou dan het boek verboden zijn? Heel aangenaam kan hij zijn portret niet gevonden hebben: Multatuli maakte zijn zeldzame sloomheid onsterfelijk door achter ieder woord dat hij spreekt een punt te zetten (‘Omdat. Hij. Het. Zo. Druk. Had.’) ‘Iedereen die Brest van Kempen wel eens ontmoet had, wist wie er met Slijmering werd bedoeld,’ schrijft W.F. Hermans in De raadselachtige Multatuli.
De Nederlandse literatuur (de buitenlandse ook, maar dat is hier even niet van belang) zit vol portretten, sommige geflatteerd, sommige natuurgetrouw, andere wreed, wraakzuchtig, karikaturaal, en die gevallen zijn natuurlijk het leukst. Het dringt niet altijd tot je door dat schrijvers maar weinig verzinnen - zij die dat wel doen, zijn meestal niet de beste. Schrijvers werken, net als schilders, naar levend model, en vooral voor hun intimi is het opwindend om de geportretteerden met hun échte naam te kunnen identificeren. Dat is precies de beperkte kracht van ‘sleutelromans’. Ons kan het niet zoveel schelen dat de adellijke huwelijksbreekster Emy Crammacher, die zich in Simon Vestdijks De schandalen (1953) vergooit aan de tuinmansknecht, in werkelijkheid mevrouw Kinny Gablanz-Schuurbecque Boeye heette, want haar lichtzinnige reputatie reikte niet buiten de gemeentegrenzen van Doorn (‘een plattelandsgemeente in het Sticht’, in het boek). Zelfs de toch landelijke beroemdheid van prof. dr. F.J.J. Buytendijk, succesauteur van De fenomenologie van de vrouw, heeft niet lang genoeg standgehouden om hem met leedvermaak beschreven te zien als Emy's gefrustreerde echtgenoot, de hoogleraar Frederik Eduard Crammacher, die een neofascistisch clubje aanvoert. Wie zal het geweten hebben dat zij dat waren? Toch zullen beiden zich hun portret aangetrokken hebben. In het Letterkundig Museum in Den Haag wordt het manuscript bewaard, met de werkaantekeningen die de sleutel van het boek geven. Bij Buytendijk tekende Vestdijk aan: ‘Hij weet dat hij op congressen niet geheel au serieux wordt genomen,’ en: ‘Heeft zijn tijd gehad.’
‘Dat een kunstenaar je beschrijft, is een risico van het bestaan,’ zegt romancier Willem Brakman, die bij Vestdijk-kenner Nol Gregoor zulke werkpapieren van de meester eens inzag en eruit concludeerde ‘dat Vestdijk met zulke lijsten van personen en eigenschappen schilderde en bijkleurde, zoals met een palet’. ‘Er zit iets schofterigs in,’ zegt Brakman, die zijn métier op vergelijkbare wijze beoefent. ‘Om een ouderwets woord te gebruiken, een artiest is nu eenmaal niet uit positieve eigenschappen opgebouwd. Je hebt iets van een voyeur in je. Vestdijk heeft donders goed begrepen dat er duistere kanten aan een schrijver zitten, daar gaat De ziener over. Jawel, mensen komen hier aan de deur wel klagen dat ze zichzelf herkend hebben, nou ja, dat zij dan zo, dat heb je dan verdiend.’ Namen uit de Enschedese kunstzinnige bohème die zijn boek Kind in de buurt bevolkt kan Brakman niet prijsgeven, want in Enschede waren ze herkenbaar genoeg en dat was al zo pijnlijk. Het kwam de schrijver op een paar lange telefonische scheldkanonnades te staan, die hij geduldig aanhoorde en die hij toen hij er genoeg van kreeg beantwoordde met een brief, om zich te verdedigen: ‘Zelf kom ik er ook niet zo mooi af in mijn boeken.’ ‘Mijn vriendschap met Nol Gregoor heb ik als een bizarre vriendschap tussen de heer Hop en de heer Pop geportretteerd in De graaf van Den Haag. Gregoor was daar erg verguld mee, en hij komt er toch bedonderd in af, af en toe. Ik heb het hem niet vooraf laten lezen. Ik zou liever een proces riskeren dan er iets aan te veranderen, dat is de trots die je hebt als schrijver.’
Tekening Siegfried Woldhek