Opportunisme
Zulke snelle karakteristieken van de groten (en kleinen) van de revolutie verluchtigen het relaas van Sorokin, maar het belangrijkste in het bovenstaande citaat is niet het portret van Lenin maar Sorokins identificatie van diens succes. De revolutie is - tot zijn ontgoocheling - niet de aflossing van een ancien régime (dat ook hem in de gevangenis bracht) door een moderne constitutionele democratie. En al helemaal niet de invulling van een bolsjewistische (of andere utopische) blauwdruk, maar een toestand van chaos en ontreddering, waarin de sociale en politieke onderwereld de dienst gaat uitmaken.
Met een scherp oog tekent hij het opportunisme waarmee verse bekeerlingen beproefde tegenstanders van het tsarisme uitschelden voor verraders. Dat is in de Doema en de Sovjet; de goegemeente wordt geterroriseerd door ‘revolutionairen’ die opereren onder het motto: ‘Sinds wij de vrijheid hebben, mag alles.’ Net als Tocqueville in 1848 in Parijs ziet hij met misprijzen hoe ‘de revolutie’ voor velen bestaat uit het imiteren van de Franse. Zeer levendig zijn zijn beschrijvingen van de periode tussen februari 1917 en de bolsjewistische staatsgreep. Gezien zijn algemene visie is het eigenlijk verwonderlijk dat hij niet uitweidt over de dronkemanspartij waarin de bestorming van het Winterpaleis eindigde. Zeker, het Winterpaleis, de zetel van de voorlopige regering, was beter verdedigd dan de Bastille (een vrouwenbataljon en kadetten), maar ook aan dit heldenfeit ontwaart Sorokin niets heroïschs. Heroïsch zijn degenen die in deze tijd hun ‘verdammte Pflicht’ proberen te doen, ook al hebben zij weet van hun geringe kans op succes. ‘Ik voel me als een man die met zijn blote handen een grote ijslawine van de bergen tracht tegen te houden,’ noteert hij in de zomer van 1917.
Zelf ontsnapt Sorokin evenmin aan het Franse voorbeeld: zijn wij soms de Girondijnen, vraagt hij zich af aan de vooravond van de eerste (en laatste) bijeenkomst van de grondwetgevende vergadering in januari 1918. Het antwoord wordt door Lenin en zijn jakobijnen gegeven als zij de volksvertegenwoordiging met militair geweld uiteen laten jagen. Met de politieke carrière van Sorokin is het dan uit. Vlak daarna belandt hij in de gevangenis. Een klapband is door Lenin aangezien voor een moordaanslag, en voorde zekerheid wordt een aantal antibolsjewieken alvast opgesloten. In de gevangenis leest hij in de krant dat hij alweer is vrijgelaten, en dat zijn toespraak in de constituante gunstig is ontvangen!
Pas twee maanden later komt hij, dank zij een oude revolutionair - iemand die dat dus al vóór 1917 was - vrij. Het opzetten van een nieuwe krant mislukt - de bolsjewieken slaan alles kort en klein - en Sorokin concentreert zich nu vooral op de wetenschap, onderwijl zoekend naar mogelijkheden om zich politiek te manifesteren. Tegen deze tijd heeft hij de revolutie zowel als het socialisme afgezworen. Het gaat te ver om hier zijn spannende avonturen in Noord-Rusland te volgen. Zij eindigen echter met zijn arrestatie. Een zekere executie ontloopt Sorokin dank zij Lenin, die hem in de Pravda als voorbeeld noemt van degenen die alleen door toeval tegenover de bolsjewieken waren komen te staan: men moest moeite doen van dezulken bondgenoten te maken.
Sorokin komt vrij, wordt hoogleraar sociologie in Petrograd, en het is geen ‘eind goed al goed’. Het beoefenen van de sociologie is nu eenmaal per definitie ondermijnend voor een totalitair regime. De dagboekaantekeningen van Sorokin zijn vanaf dit punt voor Nederlandse lezers nog het meest te vergelijken met een relaas over de Duitse bezetting en de hongerwinter. Buitengewoon indringend beschrijft Sorokin de even geleidelijke als onweerstaanbare morele en fysieke liquidering van een wetenschappelijke en intellectuele gemeenschap, en het eerste grote showproces - dat tegen de Sociaal-revolutionairen, dat al onder Lenin tot het ontstaan van de Goelag-archipel leidt. Zijn eigen lot lijkt weinig belovend, zeker als hij een studie maakt van de hongersnood en deze ongewenste kennis publiceert. Via methoden die bijna vermakelijk zijn en aan de schelmenromans van Ilf en Petrov doen denken, weten hij en zijn vrouw een uitreisvisum te bemachtigen, vlak voor de Tsjeka hem voor de waarschijnlijk laatste keer op zou komen halen. De sociologie zou later verboden worden in de Sovjetunie (en Ilf en Petrov kregen de rekening voor hun satires onder Stalin gepresenteerd).
Sorokin werd in Amerika een vruchtbaar en zeer erudiet socioloog. Hij schreef imposante theoretische werken, en briljante kritische studies, waarin hij allerlei modieuze sociale theorieën als onzin, plagiaat of onbenullig ontmaskerde. Maar na (en eigenlijk al tien jaar voor) zijn dood in 1968 raakte hij onmiddellijk in vrijwel volledige vergetelheid. Toen in dat jaar in ieder geval aan de universiteiten een revolutie uitbrak, waarvan de minderwaardige mechanismen in dit boek al precies staan beschreven, stelden de Amerikaanse anti-establishmentsociologen een prijs in voor de beste kritische socioloog.
Die prijs noemden ze de Sorokin-prijs; een naam die de lezer van zijn autobiografische boeken als misverstand of ongewilde ironie in de oren klinkt. Maar hoezeer ook antirevolutionair, Sorokin bleef een merkwaardige en excentrieke eenling, die met kracht verkondigde dat alle andere sociologische theoretici ofwel onzin uitkraamden ofwel zijn ideeën stalen.
Deze Sorokin komt enigszins naar voren in het nawoord, dat hij dertig jaar na dato schreef. Van de vele ooggetuigen van de Russische revolutie is hij, blijkens dit boek, een van de belangwekkendste: door zijn positie, door zijn beeldend vermogen, door zijn oorspronkelijkheid en door zijn nuchterheid.
■