Een raadsel in sublieme stijl
Bibliotheekrumoer in Pavić' Chazaars woordenboek
Het Chazaars woordenboek Lexiconroman door Milorad Pavić Vertaling Reina Dokter, Christel Jansen en Gordana Petkov Uitgever Bert Bakker, 290 p., f 34,90
Atte Jongstra
Er wordt zoveel proza geschreven dat gebaseerd is op eerdere literatuur, er wordt zoveel in al dan niet bedekte vorm verwezen naar literaire tradities en ‘geciteerd’ dat men, naar analogie van ‘straatrumoer’, zou kunnen spreken van ‘bibliotheekrumoer’. Misschien wel het ultieme werk in dit opzicht is Milorad Pavić' ‘lexiconroman’ Het Chazaars woordenboek. Dat de Servokroatische literatuurhistoricus Pavić met kop en schouders boven bijvoorbeeld Umberto Eco uitsteekt zit hem in de eerste plaats in zijn buitengewone schrijverschap, waarvan de dichterlijkheid en verbeelding opvallen. Eco's hier en daar pedante toon, het ontbreken van stijl en suggestie, samen met zijn behoefte het zelf opgeworpen raadsel tot de laatste letter op te lossen (in die zin is bijvoorbeeld De naam van de roos een traditionele whodunnit) doet zijn werk naast het blijvend raadselachtige Chazaars Woordenboek onmiddellijk verbleken.
Milorad Pavić
De Chazaren, volgens Servaas de Bruins Geografisch-historisch woordenboek (1867) ‘een overoud Finsch volk’, hadden in de achtste eeuw de oppermacht tussen de Kaukasus en de Kaspische Zee en kenden in de eeuw daarop een ongekende welvaart. In alle encyclopedieen wordt de religieuze tolerantie van de Chazaren genoemd en tevens dat hun vorst - de khagan - eerst de islam aanhing, maar zich later tot het jodendom bekeerde. Verder wordt vermeld dat de H. Cyrillus het Chazaarse volk tot het christendom bekeerde, een daad van grote betekenis die overigens in het Katholiek theologisch woordenboek onder redactie van dr. H. Brink O.P. (1952) wordt verzwegen, ondanks het feit dat in de Katholieke encyclopedie (2e dr. 1951) sprake is van Cyrillus' diplomatieke zending naar de Chazaren (861) en de uitvinding van het cyrillische schrift. De Chazaren zijn na hun onderwerping eerst door Swjatoslaw in 965 en uiteindelijk in 1016 in de Krim door Grieken en Russen onder Motislaw van Tamatarcha onderworpen en als volk geassimileerd. Het lijkt wel: als in lucht opgelost. Wat er in tegenwoordige geschiedenisboeken van de Chazaren rest zijn niet meer dan enkele vermeldingen, soms met de toevoeging dat van de taal zo goed als niets bekend is. Geschiedkundige data als bovengenoemde komen in Pavić' Woordenboek veelvuldig voor. Een eerste blik doet vermoeden dat hij er inderdaad op uit is geweest de geschiedenis van het Chazaarse volk met alle beschikbare gegevens te reconstrueren. Maar al gauw blijkt het hem om iets anders te gaan: de geschiedenis van de overlevering. Waar precies Pavić' fictie begint is onmogelijk na te gaan, en wie zich niet wil neerleggen bij een dergelijke vermenging van feit en fictie, hoeft niet aan Het Chazaars woordenboek te beginnen.
Volgens Pavić is alle beschikbare informatie over de Chazaren samengevat in een woordenboek dat drie versies kent, een islamitische, een joodse en een christelijke. Eén gebeurtenis staat centraal, de zogenaamde Chazaarse polemiek. De khagan nodigde om te kunnen beslissen welk geloof hij aan moest hangen, van elk van deze in zijn land bestaande religies een geleerde uit om een droom uit te leggen. De beste interpretatie zou de doorslag geven. Over de loop van deze geschiedenis, en over het Chazaarse volk stelde elk der geleerden een eigen lexicon samen, met de nodige overeenkomsten en verschillen. Deze drie (voornamelijk biografische) woordenboeken vormen de kern van Pavić' boek, zij het niet in hun oorspronkelijke vorm, maar in de versie waarin ze in de zeventiende eeuw zijn overgeleverd. En zoals dat bij woordenboeken gaat: de oorspronkelijke inhoud werd aangevuld met nieuwe gegevens. Zo vinden we in Het Chazaars woordenboek ook dramatische gebeurtenissen uit 1691, het jaar waarin voor het eerst de drie versies in één editie werden uitgegeven, en uit 1982 waarin met een moord het laatste exemplaar van de editie van 1691 weer verdwijnt. In die zin is de genretitel ‘lexiconroman’ die Pavić zijn boek meegaf dubbel op te vatten: het is niet alleen een lexicon op de geschiedenis der Chazaren, maar tevens een roman in fragmenten over de historische verwikkelingen rond het lexicon. Net als bij Umberto Eco spelen moord, doodslag en ‘verloren boeken’ een belangrijke rol. Dat is ook de reden dat Anthony Burgess als kop boven zijn bespreking in The Observer ‘Cries from the Eco-chamber’ koos, al jagen de schreeuwen in Pavić' boek aanmerkelijk meer angst aan dan die in Eco's bibliotheek.
Het Chazaars woordenboek heeft een ingewikkelde structuur, maar deze wordt op wonderbaarlijk lucide wijze gepresenteerd. Het boek werd in twee bijna identieke versies uitgebracht, een mannelijke en een vrouwelijke editie. Slechts één cursieve passage op pagina 252 verschilt, maar wat de betekenis daarvan is mag men op eigen kracht bijeendichten. Toch zit de verwarring die Het Chazaars woordenboek sticht vooral in de ongrijpbaarheid van personages en gebeurtenissen. Essentieel voor de Chazaarse belevingswereld is wat zich in de droom afspeelt, tussen droom en daad staat om zo te zeggen niets in de weg en een gedroomde moord heeft dan ook dodelijke gevolgen voor het slachtoffer. Pavić laat daarbij nog eens gedroomde personages - figuren die slechts in het woord bestaan - met ‘historische’ Chazaren en niet-Chazaren uit verschillende eeuwen samenvloeien, en lijkt daarbij het Chazaarse, niet-lineaire tijdsbesef in zijn boek te hebben overgenomen. Als hij dan ook nog tussen neus en lippen vertelt dat het Chazaarse volk alles doet om het eigen karakter te ontkennen, eigenlijk al vóór het feitelijke bestaan is geassimileerd met omringende volkeren van verschillende religie, begin je je af te vragen waar zijn Chazaars woordenboek eigenlijk over gaat: wat is een lexicon over iets dat zich nauwelijks of niet heeft voorgedaan?
Wat treft een lezer, die tenminste één boek lang bereid is het gebruikelijke houvast in het bestaan los te laten en zich door Pavić te laten meevoeren in de wonderlijke, gevaarlijke wereld van het woord? In de eerste plaats schitterend geschreven bladzijden, een stijl - inderdaad, Pavić heeft de daad bij het woord gevoegd - waar weinigen zich mee kunnen meten. Zinnen als: ‘Een nacht zo smal dat twee mannen elkaar de hand konden schudden terwijl de een in dinsdag en de ander in woensdag stond,’ of passage's als: (over een meester op de sabel) ‘Voor leken lijkt hij in een mooi, doorzichtig paviljoen opgesloten te zijn, dat hij met sabelgesuis en sneden van de kling heeft getekend en in de lucht om zich heen heeft gebouwd. Die kooi is zo weelderig, zo licht en luchtig met geslaagde speelse vormen, zwevende koepels, bruggen en bogen, met slanke torens op de hoeken, dat alles eerst de indruk wekt dat Averkië Skila is opgesloten in de vlucht van de hommel, wiens oneindige handtekening in de lucht eindelijk leesbaar is geworden. Het gezicht van Averkië Skila achter deze voltooide opgaven of de tralies van zijn gevangenis, is kalm, maar heeft dubbele lippen en ziet er altijd uit alsof iemand in hem in zijn plaats aan het woord wil komen. Hij beweerde dat elke wond een nieuw hart is, dat voor zichzelf klopt en hij maakte met zijn sabel een kruisteken over wonden. Hij had een harige neus waaraan men hem herkende, en men ging hem uit de weg.’
Naar het bijbelwoord over het woord dat vlees werd wordt ook in Pavić' Chazaars woordenboek meer dan eens verwezen. Van de Chazaren zijn slechts enkele woorden overgebleven, een legende. Over een van hen lezen we dan ook: ‘Hij leefde als een levende encyclopedie van de Chazaren en wel van het geld dat hij verdiende met stilstaan.’ Van de Chazaarse woordenschat rest ondertussen niet meer dan een enkele dichtregel, opgeschreven door een goddelijke (en dus gedroomde) prinses Ateh, voortlevend in een papagaaienvolk, ook bepaald niet de betrouwbaarste bron voor linguïstische informatie. De wereld, lijkt Pavić te zeggen, bestaat bij de gratie van het woord, is gelijk aan het woord en dus in vele opvattingen mogelijk. Dat is natuurlijk geen nieuwe gedachte, en ook de ondergang van de wereld in talige verwarring is tenminste al zo oud als Babylon. Dat Pavić in alle somberheid toch een boek aan een onafzienbare rij bewaarde of verloren teksten heeft toegevoegd, lijkt aan eenzelfde soort idealisme als dat van Flaubert in Bouvard en Pécuchet te zijn ontsproten: de hoop op onvergankelijkheid van iets als esthetiek, de stijl.
Het levensdoel van Pavić' tamelijk mystieke Chazaarse personages is het loslaten van de eigen persoonlijkheid, het opgaan in de vergankelijkheid van de taal, het verdwijnen. Aan de hand van het verzamelen van passende lichaamsdelen - bijna alles lijkt mogelijk in Pavić' sprookjesachtige wereld - en aan de hand van fragmenten uit de geschiedenis proberen ze zichzelf, voortdurend en steeds opnieuw, te herscheppen naar het beeld van de eerste mens Adam, en dus naar God.
Er staat de mens volgens Pavić blijkbaar niets anders te doen dan de wereld uit een chaos van elementen te blijven herformuleren, en precies die taak heeft hij ook de lezers opgelegd: ‘Waarom zou men geen woordenboek van woorden kunnen samenstellen, die bijelkaar een boek vormen en het aan de lezer overlaten die woorden zelf tot één geheel te maken?’ Zo'n woordenboek heeft hij samengesteld, lezers met voldoende zelfvertrouwen zullen er een zeldzaam meesterwerk van kunnen maken.
■