De definitieve verzakelijking van de Nederlandse politiek
Christen-democraten, socialisten, liberalen en de ontideologisering
De ideologische driehoek door J.W. de Beus, J.A.A. van Doorn en Percy B. Lehning Uitgever Boom, 238 p., f 28,50
Paul Kalma
‘Alles samenvattend kunnen wij vaststellen dat de Nederlandse confessionelen erin geslaagd zijn, ondanks een proces van sterke secularisering, hun afglijden te stuiten en hun nog altijd promimente politieke positie te consolideren. Het CDA en verwante maatschappelijke organisaties kunnen zich verder in technocratische richting ontwikkelen of een ideologische herprofilering meemaken, het een noch het ander zal hun positie in het midden van het politieke spectrum aantasten.’
Zo besluit de socioloog J.A.A. van Doorn een van de hoofdstukken van De ideologische driehoek, een vlak voor de verkiezingen verschenen bundel over de ‘Nederlandse politiek in historisch perspectief’. De verkiezingsuitslag en de kabinetsformatie zijn er om de juistheid van Van Doorns uitspraak te bevestigen. Maar het is een wel erg algemene uitspraak, die te veel te raden laat over omvang en aard van de inderdaad niet geringe machtspositie van confessionele organisaties in ons land. Wie dieper graaft gaat onvermijdelijk afdingen op de bruikbaarheid van de metafoor waaraan Van Doorn cum suis de bundel hebben opgehangen: die van de ‘onverbrekelijke ideologische driehoek’ van confessionele, socialistische en liberale tradities, die de Nederlandse politiek domineert.
De bundel (een gedeeltelijke en vernieuwde heruitgave van De interventiestaat uit 1984) bestaat uit vier artikelen. De inleidende beschouwing van Van Doorn plaatst de Nederlandse politieke cultuur in een historisch perspectief, gevolgd door politicoloog J.W. de Beus' bijdrage over het liberalisme en Van Doorns al aangehaalde betoog over de confessionelen. Het laatste artikel van politicoloog Percy Lehning behandelt de SDAP en de PvdA.
De schrijvers ondernemen een loffelijke poging om niet in een traditionele ideeëngeschiedenis in drievoud te blijven steken en de wisselwerking tussen stromingen onderling en de invloed van economische en culturele ontwikkelingen zichtbaar te maken. Lehnings betoog is daarin nog het meest traditioneel. Hij schetst de veranderingen in het denken in de SDAP en de PvdA over de gewenste sociaal-economische orde - van socialisatie van de produktiemiddelen, via een vorm van corporatieve economische planning, naar Drees' pragmatische verzorgingsstaat-socialisme. De PvdA kon moeilijk anders, zo luidt zijn conclusie. ‘Wat anderen dan de socialisten niet wilden, gebeurde niet, wat anderen ook wilden gebeurde wel.’ Met het huidige realisme in de PvdA heeft Lehning overigens weinig op. Hij bepleit onder andere voor bezinning op de vraag naar de ‘leidende beginselen’ van de PvdA.
Tekening Siegfried Woldhek
De Beus gaat verder en probeert in een interessant, zij het wat overladen artikel de beginselen van het liberalisme te omschrijven en de maatschappelijke worteling van de Nederlandse liberalen (of liever: het gebrek daaraan) te verklaren. Hij onderscheidt een drietal cruciale ‘momenten’ in de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme. Het eerste is het ‘thorbeckiaanse moment’: de vormgeving van de liberale rechtsstaat. Daarna volgt het ‘moment-Cort van der Linden’, genoemd naarde sociaal-liberaal en minister-president (1913-1918) die een van de drijvende krachten was achter het wetgevings-activisme op sociaal gebied in het begin van deze eeuw. Beide momenten vallen in de periode van ongeveer zeventig jaar(!) waarin de liberalen de Nederlandse politiek grotendeels hebben beheerst.