Willem Weststeijn
Terwijl Achmatova gedurende haar leven tientallen jaren nauwelijks iets heeft mogen publiceren en ze vele malen heftig is aangevallen vanwege haar niet met de rechte leer strokende werk, loopt de Schrijversbond zich nu ter gelegenheid van haar honderdste geboortejaar het vuur uit de sloffen om Achmatova volledig en definitief te canoniseren. Nog maar een paar jaar geleden stond haar schitterende gedichtencyclus Requiem, waarin ze het lot bezingt van de Russische vrouwen die hun echtgenoten en zonen zagen verdwijnen in de kampen van Stalin - het was ook haar eigen lot - op de lange lijst van verboden literatuur. Nu wordt dit werk, ook door de ‘officiële’ critici, een van de hoogtepunten van haar oeuvre genoemd, zijzelf geprezen als een van de grootste poëtische talenten die Rusland heeft voortgebracht.
Gezien de abjecte manier waarop Achmatova tijdens haar leven door de autoriteiten, onder wie ook de functionarissen van de Schrijversbond, is behandeld heeft deze lof een wat wrange bijsmaak. Maar dat wil niet zeggen dat hij niet is verdiend. Achmatova is vermoedelijk de dichter die het meest verbonden is geweest met de geschiedenis van Rusland en het Russische volk, zij heeft althans die verbondenheid als geen ander in haar werk weten te verwoorden. ‘Poëzie,’ zo schrijft ze in een korte autobiografie, ‘verbindt mij met de tijd, met het nieuwe leven van mijn volk. Bij de verzen die ik schreef leefde ik op de ritmen die klonken in de heldhaftige geschiedenis van mijn land.’ Of, in de aanhef van Requiem:
VLUCHT VAN DE TIJD
Gedichten en herinneringen
door Anna Achmatova
Samenstelling en vertaling Hans Boland
Uitgever Meulenhoff, 247 p., f 42,5
Anna Achmatova als leerlinge van het gymnasium van Tsarskoe Selo.
Nee, geen vreemde hemel waar mijn leven
Vreemde vleugels ter bescherming vond -
Ik ben bij mijn volk, ook toen, gebleven,
Daar waar zich mijn volk, helaas, bevond.
‘Toen’ is natuurlijk die zwarte periode in de Russische geschiedenis die verbonden is met het bewind van Stalin.
De Russische literatuur van deze eeuw heeft veel grote dichters voortgebracht (Majakovski, Chlebnikov, Tsjetajeva, Mandelstam, Pasternak), maar de laatste misschien uitgezonderd heeft geen van hen zo'n intense relatie met de lezers opgebouwd als Achmatova. Zij is niet zozeer de ‘stem des volks’ als wel de stem waarmee het volk zich kan identificeren, de stem die persoonlijke en historische thema's op een zeldzaam indringende en aangrijpende wijze aan de orde stelt. Zoals in de volgende fragmenten uit Requiem:
Ooit kom je toch, waarom niet nu? Heb meelij, red
Mij uit mijn pijn, ik ga ten onder.
Ik heb het licht gedoofd, de deur opengezet
Voor jou - jouw eenvoud en jouw wonder.
Rusland kromp met zijn schuldloze zielen,
Waar een stelsel van doodssterren scheen,
Onder laarzen met bloed en de wielen
Van de zwarte maroesja's ineen.
Achmatova is opgegroeid vóór de revolutie en publiceerde haar eerste gedichtenbundels nog voor de Eerste Wereldoorlog. Rond 1910, als heel jonge dichteres, koos zij bewust tegen het langzamerhand aflopende symbolisme in de Russische poëzie en voor de beweging van het acmeïsme, die na de symbolistische vaagheid een grotere concreetheid en helderheid nastreefde. Tot de acmeïsten behoorden ook haar toenmalige echtgenoot Nikolaj Goemiljov (in 1921 door de communisten gefusilleerd) en Osip Mandelstam (in 1938 omgekomen in een kamp). Minder extreem dan de tegelijkertijd optredende groepering van de flink aan de weg timmerende futuristen trokken de acmeïsten toch de aandacht van de literaire kritiek. Ook Achmatova's eerste bundels, Avond uit 1912 en Een rozenkrans uit 1914 werden opgemerkt. Het waren kleine boekjes met zeer persoonlijke liefdeslyriek (vaak gekarakteriseerd als een ‘intiem dagboek’), die ‘wel haast moesten verdrinken in de zee van gebeurtenissen’ van die tijd. Het tegendeel was het geval, niet omdat de problematiek zo aansloeg, maar om de kernachtige, onverklaarbaar meeslepende verwoording van die problematiek.
In de avond
Een tuinorkest, muziek zo droef,
Zo vol van onuitspreeklijk treuren.
Lucht die de zilte frisse geuren
Van ijsgekoelde oesters droeg.
Hij zei: ‘In vriendschap ben ik trouw!’
En raakte mijn rok met een vinger
Zo, dat niets met een kus geringer
Als wie een poes, een vogel streelt
Of ranke amazones toeschouwt...
Zijn wimpers zijn een toefje goud
Waar niets dan een kalm lachje speelt.
En rook verspreidt zich, daar doorheen
Het strijkorkest met smarteklanken:
‘Zou je de hemel nu niet danken -
Voor 't eerst jouw lief voor jou alleen!’
Na de communistische machtsovername verschenen er nog enkele nieuwe bundels van Achmatova en tevens een reeks artikelen over het leven en werk van Poesjkin, haar grote voorganger met wie ze zich bijna haar hele leven heeft beziggehouden. Halverwege de jaren twintig viel voor haar echter voorlopig het doek. De toenemende macht van de proletarische schrijvers en de marxistische, partijgebonden critici maakte het voor andersgezinden steeds moeilijker om gepubliceerd te worden. Toen Stalin eenmaal definitief aan de macht was en ook bindende regels voor het culturele leven had vastgesteld in de vorm van het ‘socialistische realisme’ werd dit nagenoeg geheel onmogelijk. Achmatova zweeg dus.
Vervolg op pagina 4