De vervlogen magie van de Kuip
De geschiedenis van een voetbalstadion
De kuip De geschiedenis van het stadion Feyenoord door H.A. van Wijnen Uitgever Veen, 197 p., f 39,90
Niek Miedema
De oprechte voetballiefhebber heeft veel om zich aan te ergeren. Hij ziet onsportiviteit allerwegen - overigens niet te verwarren met hard spel. Hij ziet nepotisme en corruptie, zaken waarvoor men heus niet helemaal naar Griekenland hoeft. Hij ziet de redeloze domheid van het vandalisme en de georganiseerde domheid van de vandalismebestrijding. Hij ziet hoe incapabele medische, juridische, sociologische en andere ‘experts’ als gebraden haantjes in de ereloges zitten. En dit alles wordt dag in, dag uit becommentarieerd door een neurotisch mediacircus, zonder enig gevoel voor stijl en zonder enig besef van iets anders dan de meest oppervlakkige actualiteit. Meestal zelfs zonder enig besef van essentiële grammatica. Het beste vaderlandse tijdschrift op dit gebied, Voetbal International, is weliswaar kritisch en doorgaans goed geïnformeerd, maar wordt helaas wekelijks volgeschreven door taalinvaliden. Serieuze literatuur over voetbal, een subcultuur die miljoenen fysiek en emotioneel bezighoudt, is er in Nederland nauwelijks. Waarom toch niet? En waarom moet de oprechte liefhebber zich zo ergeren?
Gebrek aan respect is de noemer waaronder veel van de verwording is te rangschikken. Niemand kijkt er meer van op als spelers na afloop van een gewonnen finale aan het zicht worden onttrokken door horden over elkaar heen vallende fotografen. Door een gebrek aan respect voor traditionele verenigingstenues moeten spelers zich in de meest afzichtelijke hansopjes over het veld bewegen. Zelfs de club met het mooiste tenue van Nederland maakt zich belachelijk in een clownspak van shirtsponsor Umbro. Gebrek aan respect voor stadionsfeer leidt ertoe dat men voor de wedstrijd in plaats van het aangename voetbalgeluid van zich inschietende spelers en de gelegenheid tot een praatje met zijn buurman - wellicht aanhanger van de tegenpartij - wordt geconfronteerd met infantiele quizmasters, die het publiek toespreken als een groep kinderen op schoolreisje. De gastomroeper van Ajax (die dag een infantiele zanger) kon op 27 augustus zelfs bij de aanloop voor een strafschop zijn mond niet houden. Geen wonder dat een normaal mens wegblijft. Gebrek aan respect voor verdiensten uit het verleden zorgt ervoor dat mensen die met hart en ziel aan voetbal verknocht zijn, worden gepasseerd ten gunste van zakenlieden en pr-functionarissen, die het beter doen in de media. Kortom, er bemoeien zich veel te veel mensen mee die niet echt van voetbal houden, maar in deze miljoenenbusiness een stijgingskanaal zien. ‘Als ik dominee zou zijn geworden,’ zei de dichter Auden al, ‘zou ik hopelijk vooruitstrevend zijn geweest in mijn theologie. Maar conservatief, dat weet ik zeker, in mijn liturgie.’ En zo hoort het ook. Auden was een liefhebber.
De proef met de bestendigheid van de betonnen tribunes in 1936. Met de megafoon worden de werklozen en mariniers tot juichen en springen aangespoord
Voor de oprechte liefhebber is een boek verschenen over de geschiedenis van het stadion Feyenoord. De auteur is Harry van Wijnen, voormalig parlementair redacteur van Het Parool, tegenwoordig redacteur van NRC Handelsblad. Van voetbal weet hij geloof ik niet zo erg veel, maar gevoel voor decorum bezit hij des te meer. De Kuip werd in gebruik genomen in 1937, het geboortejaar van de schrijver, die opgroeide in Rotterdam-Zuid. Thuis konden ze op zondagmiddagen het gejuich uit het voetbalbolwerk horen. In een ongegeneerd idealiserend hoofdstuk herinnert Van Wijnen zich het jongensparadijs waarin ook hij, letterlijk in de schaduw van het stadion, zijn balletje trapte. De kinderen die er nu op straat spelen weten niet meer waarom de laatste huizen aan de Randweg uitgesleten ronde hoeken hebben. Tegenwoordig drommen de duizenden er niet meer samen voordat ze de brug naar het stadion over kunnen. Van Wijnen meent dat deze ronde hoeken, produkten van menselijke erosie, op de Monumentenlijst moeten komen. Zoals in feite het stadion zelf, om het te beschermen tegen potentiële slopers/projectontwikkelaars. Het waarom wordt in de rijk en weemoedig geïllustreerde bladzijden van De Kuip overvloedig duidelijk. Van Wijnen concentreert zich op de legendarische figuren die het stadion het leven gaven. Voorzitter Van Zandvliet, die de droom had. Architect Van der Vlugt, ook bouwer van de Van Nelle fabriek, die aan de droom gestalte gaf. Grootindustrieel Van Beuningen, die de financiering mogelijk maakte. Wonderdokter-trainer Dombi, die in de kleedkamer op een spiritusbrander zijn mysterieuze, naar houtlijm ruikende geneesmiddel brouwde. Clubchroniqueurs Heesakker en Wolff, de laatste tevens zondagsdichter, geliefd tafelredenaar en auteur van verscheidene in hyperbolische stijl geschreven boeken over Feyenoord (‘Het gejuich dat losbarstte deed de melk in de uiers van de koeien in de omringende polders op
slag zuur worden’, et cetera). Verder komen er uiteraard voetballers aan bod. De technicus Puck van Heel, de elegante doelman Adri van Male en linksbuiten Jan Linssen, die in tweeëntwintig jaar in het eerste elftal nooit een overtreding maakte.
Van Wijnen concentreert zich op de jaren voor de intrede van het profvoetbal, toen de helden nog gewoon Manus heetten in plaats van Marco en toen men nog vijftienhonderd Rotterdamse werklozen en mariniers kon oproepen om voor een borrel en een sigaar op de nieuwe tribunes te dansen en te springen om te zien of het beton tegen massaal gejuich bestand was. De auteur is op zijn lyrische best wanneer hij oude foto's becommentarieert. Hij weet daarmee iets over te brengen van de magie die de geschiedenis om de Kuip heen heeft gehangen.
In een niet door Van Wijnen gebruikt boekje van de journalist Bart in 't Hout staat te lezen: ‘Er zijn oude kerken, waarin gelovigen een dierbaar relikwie kussen voordat zij de tempel verlaten. Er zijn duizenden Rotterdammers, die het met toewijding hadden willen doen toen zij die 26ste november 1969 het stadion verlieten. Zij waren tot in het diepst van hun ziel ontroerd. Het Feyenoordbestuurslid Jan Visser heb ik na afloop horen zeggen: “Het is onbegrijpelijk dat, als je morgenochtend wakker wordt, het leven gewoon verder gaat.”’ Misschien zou eigenlijk iedere Nederlander minstens één keer in zijn leven in de Kuip moeten zijn geweest.
■