Rushdie
Vervolg van pagina 1
geschetst wordt. Toen hij Shame net af had, omschreef hij het als ‘vrij naargeestig, en het was akelig om te schrijven, en beangstigend’. Hij hoopte dat het volgende boek blijmoediger zou zijn, en meer puur humoristisch. Welnu: ‘Dat is wel en dat is niet zo.’ Dat wil zeggen, het is zeker humoristischer, blijmoediger (zij het niet inzake imams en corrupte racistische Britse politiemensen), maar ook, althans op sommige momenten, even somber. Rushdies scheppende vermogens hebben altijd buiten kijf gestaan; maar pas het laatste jaar is duidelijk geworden dat hij van meet af aan een schrijver is geweest die niet terugschrok voor beangstigende verantwoordelijkheden, en een uitgesproken tegenstander van onverdraagzaamheid, fanatisme, tirannie en politieke achterbaksheid. Hij nam het op tegen niets minder dan zijn hele wereld; en moet geweten hebben dat zijn enige verweer - dat het bij hem ging om werken van de verbeelding - geen indruk zou maken op degenen voor wie de verbeelding een aartsvijand is. Zoals afgelopen mei al eens werd opgemerkt in een artikel in VN heeft Rushdie in 1981 in een radiogesprek over Canetti's Het martyrium (in het Engels Auto-da-Fè), een boek dat hij gelezen had op zijn negentiende en had ervaren als een openbaring en een bron van inspiratie, de nadruk gelegd op het profetische karakter van dat boek. Hoewel geschreven voor de nazi's aan de macht kwamen, ‘analyseert het de bronnen van het fascisme’ en ‘is het sleutelbeeld van de brandende boeken maar al te treffend. Er zijn momenten in het leven van iedere schrijver waarop hij gewaarwordt dat wat hij als fantasie heeft opgeroepen, niets minder dan de letterlijke waarheid is; de nachtmerrie van Elias Canetti eindigde als de boze droom van de wereld. De drang om boeken te verbranden,’ zo ging Rushdie verder, ‘is bij onze meesters allerminst uit de gedachten
verdwenen.’ Die opmerkingen moeten ons niet alleen herinneren aan Rushdies eigen huiveringwekkende profetische vermogens, maar ook aan het feit dat we of we het nu leuk vinden of niet allemaal bij ‘de Rushdie-affaire’ betrokken zijn. Zoals de schrijver afgelopen najaar opmerkte in een open brief aan Rajiv Gandhi, in een vergeefse poging het verbod op zijn boek in India opgeheven te krijgen: de vraag die rijst is ‘of India met dit gedrag nog aanspraak kan maken op het etiket beschaafde maatschappij’. Dat klinkt misschien arrogant, maar het is de letterlijke waarheid.
In diezelfde brief ontkende Rushdie met klem dat zijn boek een aanval was op de islam, en wees erop dat ‘het bewuste gedeelte van het boek (en laten we onthouden dat het boek eigenlijk niet gaat over de islam maar over migratie, metamorfose, gespleten persoonlijkheden, liefde, dood, Londen en Bombay) handelt over een profeet - die geen Mohammed heet - woonachtig in een volstrekt denkbeeldige stad van zand...’. Een tamelijk complete samenvatting. Hij had ook kunnen noemen de popcultuur, het Thatcherisme, herinneringen aan het leven op de Argentijnse pampa's, de beklimming van de Mount Everest. De roman is afwisselend grotesk, obsceen, humoristisch, fantastisch en poëtisch. Lezing ervan is meer dan een morele plicht - het is een genoegen.
■