Casu quo
Om zijn boek een degelijk aanzien te geven beweert Blaisse dat het eigenlijk gaat over de ‘relatie tussen media enerzijds en terreur casu quo anderzijds’ - een warrige formulering. Je vraagt je af wat dat betekenen mag: ‘relatie tussen media enerzijds en terreur casu quo anderzijds’. Casu quo? Wat nou casu quo? Die twee woorden staan daar lijkt mij alleen maar ter camouflage. Het boek wil kennelijk een boek zijn over de betrekkingen tussen media en terrorisme. Maar er komen in het boek eigenlijk maar twee terroristen voor, de niet bestaande Aboe Nidal en de ex-terrorist Christoph Wackernagel. Van de anderen, Sadat, Mitterrand, Thatcher, Khadaffi, Juan Carlos, Kreisky en de sjah hebben de meesten alleen zijdelings - als slachtoffer, als bestrijder, als onderhandelaar, iets met terrorisme te maken. Om dat te verdoezelen opereert Blaisse met het woordje ‘macht’. De minister van Justitie heeft de macht mij te laten bekeuren als ik meer dan honderdtwintig rijd. De president van Iran heeft de macht mij ter dood te veroordelen en een prijs op mijn hoofd te zetten als ik iets onhartelijks over Mohammed schrijf. De RAF of de IRA of de PLO kunnen een bom in mijn auto monteren. Dus er is verband tussen ‘macht’ en ‘terreur’. Als je zo redeneert en je schrijft bovendien ‘casu quo’ in plaats van het eenvoudige woordje ‘en’, dan maak je op sommige mensen indruk.
Dit boek geeft aardige voorbeelden van de twee gebreken waar zoveel Nederlandse journalisten mank aan gaan. Het eerste gebrek, dat naar ik geloof bij Nederlandse journalisten vaker optreedt dan bijvoorbeeld bij Amerikanen, is wat je zou kunnen noemen modieuze goedgelovigheid. Niet de dingen onderzoeken, maar over de dingen schrijven zoals het in vooruitstrevende kringen gebruikelijk is. Blaisse vertelt bijvoorbeeld met prijzenswaardige eerlijkheid hoe hij als correspondent in Duitsland zonder enig onderzoek in te stellen geloofd heeft aan het sprookje van de Isolationsfolter: de gearresteerde leden van de RAF zaten in geluiddichte cellen opgesloten en konden met niemand contact hebben.
Er waren verschillende redenen die berichten niet te geloven. Het bouwen van geluiddichte cellen kost heel veel geld en tijd. Bekijk maar eens bouwtekeningen van een radiostudio. Ten tweede moet men nooit de vuistregel uit het oog verliezen dat hoe wreder de moordenaar, des te groter misbaar hij maakt als er maar met de vinger naar hem gewezen wordt. De RAF-terroristen die, gedreven door grote menslievendheid en idealisme, de Duitse werkgeversvoorzitter Schleyer ontvoerden, fotografeerden met een bord om zijn hals, doodschoten en in de achterbak van een auto deponeerden, waren uitermate trots op die heldendaden. Ze hadden immers eindelijk iets gedaan tegen de mensonterende toestanden in de Bondsrepubliek, ze hadden, naar een Groningse filosoof moet hebben geschreven, ‘de daad bij het woord’ gevoegd. Ze voelden zich uitermate gekrenkt toen de Westduitse politie en justitie bezwaar tegen hun optreden maakten. Je moet eigenlijk wel heel dom zijn om te geloven wat zulke mensen zeggen.
Mark Blaisse
klaas koppe
Daar kwam nog bij dat de beweringen over Isolationsfolter afkomstig waren van mensen als de advocaat Bakker Schut - iemand die je maar één keer hoeft te lezen of te horen om te weten dat hij een uiterst onbetrouwbaar sujet is. Niettemin geloofde Mark Blaisse naar hij zelf opmerkt die Isolationsfolter en vele Nederlandse journalisten, denk ik, met hem.