De onverbiddelijke verjaardag
Alfred Kossmann wil alles onder ogen zien
De verjaardag door Alfred Kossmann Uitgever Querido, 130 p., f 26,50
Wim Vogel
In 1956 was Kossmann een van de negen auteurs die op uitnodiging van Nel Noordzij hun literaire geloofsbelijdenis publiceerden in Schrijvers Blootshoofds. In zijn essay Meningen zijn niet mijn zaak noteert Kossmann al dat hij gekweld wordt door het ‘besef, dat iedere beschrijving en iedere interpretatie van de gegevens een vervalsing is.’ Zijn jongste roman Een verjaardag bewijst dat hij er, ruim dertig jaar later, nog precies zo over denkt. In de week na zijn vijfenzestigste verjaardag wordt de hoofdpersoon, Arthur Treviaan (Triviaal?) zo met vergankelijkheid en desintegratie geconfronteerd dat ook voor hem alles onzeker en betrekkelijk is. De continuïteit die hij in zijn leven en in dat van anderen denkt aan te kunnen wijzen, blijkt door niets gerechtvaardigd te worden, is een illusie. Zijn verleden zit opgesloten ‘achter de anekdote, achter het verhaal, achter wat we herinnering noemen. Daar wemelt het van leven, maar dat leven zelf is definitief afgesloten.’
Over die vergankelijkheid, en de onmogelijkheid met behulp van herinnering terug te keren naar de oorsprong, praat Arthur met vier vrienden op de avond van zijn verjaardag. Oppervlakkig beschouwd is er weinig verschil met vijftig jaar geleden. Ook toen zaten ze met zijn vijven op Arthurs kamers en vierden ze zijn verjaardag. Nu zijn zij een gepensioneerde rechter, een gepensioneerde haveningenieur, een rustend huisarts, een uitgespeelde cellist, en Arthur, in zekere zin in alles mislukt: ‘Twee verdwenen vrouwen, banen bij verdwenen kranten, een boek bij een verdwenen uitgeverij, een zoon, halfkaal, veertig, om eens in het jaar mee te eten in een etablissement dat bezig was te verdwijnen.’ In hun ouderdom zijn zij niet te onderscheiden, wat zij in hun jeugd ook niet waren. De carrièrejaren daartussen lijken ‘onbelangrijk, onnozel, vergeten, een weerzinwekkende herinnering aan bezigzijn, een dwaze droom van volwassenheid.’
Eén van Kossmanns oude vrienden, Victor van Vriesland, vertrouwde hem eens toe dat er vanaf zijn vijfenzestigste honderdzevenenzestig vrienden en kennissen gestorven waren. ‘De rouwkaarten dwarrelen om mij heen als herfstbladeren.’ (zie Kossmann, De seizoenen van een invalide lezer, 1976). Ook Arthur Treviaan wordt wat dit betreft niet gespaard. Thérèse, de weduwe van zijn negen jaar geleden gestorven broer Pieter en een jeugdvriendin van hem en zijn vrienden, overlijdt in zijn huis de dag na zijn verjaardag. Leentje, haar buurvrouw met wie Arthur noodgedwongen in contact komt, sterft een paar dagen later, en een van de vier vrienden beëindigt zelf zijn leven. De drie doden laten een verleden achter dat voor de nabestaanden onkenbaar blijkt te zijn. Aan Thérèse heeft ieder zijn eigen amoureuze herinneringen. Op haar achtenzestigste schreef zij haar eerste en enige boek. Geraamtes in de kast. Haar naturalistische opvatting dat iedereen een geraamte in zijn kast heeft zitten dat zijn leven bestuurt, brengt hen in verwarring. Het gevolg is er volgens haar immers eerder dan de oorzaak en verhalen daarover zijn niets anders dan ‘gestandaardiseerde leugens’. In haar nalatenschap treft Arthur een aantal ‘dossiers’ aan: dagboekaantekeningen van zijn oudere broer Pieter. Arthur herkent zichzelf en zijn vrienden slecht in die dossiers. Is hij ooit die jongen geweest over wie Pieter het heeft? Heeft Pieter hem niet veel meer verzonnen? Is niet iedere vormgeving, ieder verhaal, in zekere zin moord op de ervaring?
‘Iets verwezenlijken? Dat is onmogelijk!’ zijn de laatste woorden van Paul Haks, de vriend die zijn leven zelf beëindigt. Het levensgevoel dat hij daarmee uitspreekt, sluit aan bij dat van Arthur. Als zoon van een esoterische en theosofische uitgever had hij wel het verlangen naar een allesomvattende Idee, naar de ware Wijsheid, maar het leven heeft hem geleerd dat dit soort oplossingen valse hoop biedt: ‘Een in onzin geleid en in onzin verdwenen leven zou erdoor zijn gerechtvaardigd.’
Er zweeft een geur van droefenis door de roman. Mensen verschimmen, dossiers zijn nutteloos. Arthur vernietigt ze. Leven is een voortdurend sterven. Wat we kennen, is het hier en nu, dat is onze enige zekerheid. De intrige van Een verjaardag heb ik hierboven nauwelijks aangestipt; zij is secundair. Allerlei motieven en filosofische overpeinzingen heb ik evenmin genoemd. Zij zijn, opnieuw, niet spectaculair. Zij missen wel het louter anekdotische, het obligate van het modieuze spel tussen werkelijkheid en verbeelding. Want ofschoon zijn licht-ironische en altijd perfecte stijl gemakkelijk tot misverstanden kan leiden, is Kossmann ook in deze roman weer zeer serieus.
■