Perspectieven van het eeuwig vrouwelijke
De koele venijnigheid van Kristien Hemmerechts
's Nachts door Kristien Hemmerechts Uitgever HouteKiet, 95 p., f 19,50
Diny Schouten
Voor het proza van Kristien Hemmerechts (twee romans: Een zuil van zout en Brede heupen, en nu, na Weerberichten, een tweede verhalenbundel) geldt het woord ‘benauwend’. Het is alsof ze zowel haar personages als haar lezers gevangen zet in de kilte van ongelukkigheid en onmacht, radeloos verdriet en dood. Fysieke weerstand tegen die klamme kou is een vereiste. De ijzigheid van Een zuil van zout hardde me misschien voor het sombere klimaat van Brede heupen: ik vond het een veel sfeervoller boek over een verwante pathologische vervreemding, al stoot de bewegingloze slachtofferigheid van Hemmerechts' Laura me nogal af. Daarenboven is haar kale stijl er niet een die je direct innemend noemt.
Laura's biografie - de niet gewilde mannen, de niet-gewilde zwangerschappen, altijd vallend op de verkeerde plaats en tijd - lijkt op die van veel van de beschreven vrouwen uit de zeven verhalen van 's Nachts. Ik doel op hun cynische houding tegenover seks, de als een loodzwaar kruis gedragen zwangerschap en de gestoorde eetpatronen die symbolisch lijken voor het verzet tegen verstoorde man-vrouw-relaties. Omdat zulke ‘conditions féminines’ eenzijdig worden beschouwd, krijgen ze het klaaglijk-irritante effect dat kan worden samengevat als ‘mannen hebben het heerlijk, vrouwen hebben het rot’. Maar, daarin wint Hemmerechts met taaie koppigheid haar gelijk: het is stof waaruit prachtige verhalen kunnen worden geknipt.
Kristien Hemmerechts
bert nienhuis
In zo ongeveer de helft van de verhalen uit 's Nachts lukt haar dat ook. Het openingsverhaal ‘Moeders’ bijvoorbeeld is een verhaal vol weemoed, in sprookjesachtige zetting: vier vrouwen die elke zomer terugkeren naar het vervallen huis aan zee waarin ze van meisjes moeders werden. De vier minnaars van toen zijn vertrokken, ‘uitgezwermd naar de vier uithoeken der aarde’. Hemmerechts zet hun minnaressen neer als vruchtbaarheidsgodinnen, omstuwd door zeven kinderen. De enkele komende (en gaande) man wordt in hun pastoraal Amazonenrijk gestrikt en tot zijn ultieme functie gedwongen door kennis van afrodisiaca: in een welkomstdiner vooreen van hen is ‘de magische mandragora en wilde alruin’ verwerkt, ‘krachtige wortels die mannen geil maken en hun zaad weerbaarder’. Ze lijken wel nogal mal, die vier vrouwen, en er vallen dientengevolge verschrikkelijke dingen te lezen (‘Frie is nu de trotse eigenares van een regelmatige cyclus en kan bij wijze van spreken op de minuut af het meest opportune moment voor de conceptie berekenen’), maar dat zijn maar frivoliteiten. Sien, wier verhaal het eigenlijk is, denkt terug aan haar willoosheid die het gevolg was van haar trots ‘het meisje van Johan’ te zijn, en die beangstigende gevoelens van onbegrepen dwang zijn met mooie koelte neergezet: ‘We zaten samen aan de grote tafel beneden, kaartje leggen, drinken, kletsen, lachen, en hij die zich plots naar me toekeerde en zei; moe? Of: gaan we? Of gewoon een tik op mijn schouder: kom. Had hij me op een avond geen teken gegeven, was hij alleen naar boven gegaan, ik zou geen verzet hebben aangetekend.’
Ook in andere verhalen zitten veel mooie aanzetten tot vrouwenliefde en -leven. De nachtzijde ervan wordt niet altijd even smaakvol geregistreerd, maar wel met een weerspannige venijnigheid die ze een eigen plaats geeft in hun genre. De gescheiden vrouw met dochtertje uit ‘Bruidsjurk’ spreekt af ‘met de man onder wiens lichaam ik jaren een bergplaats vond’. Aan seks met die engerd denkt ze met weerzin terug: ‘het gewicht dat beukt en ramt’, en ze zoekt vergoeding en vergelding bij nieuwe minnaars, ‘maar wie wil er nog dit bloed dat zoveel verschillende lakens besmeurd heeft, dat onder zoveel verschillende douches is weggewassen?’ De assertieve Mirjam uit ‘Slaap’ lijkt te fungeren als contrast: ‘Mirjam had veel dikke en moeilijke boeken gelezen. Zij had niet op Rudolf gewacht om bij een man een orgasme te hebben. “Vrouwen zeuren te veel over orgasmes,” zei ze. “Over orgasmes hoef je niet te praten, Je hebt ze gewoon. Vrouwen moeten leren te nemen in bed.”’ Mirjam, ‘heilige maagd van de badhanddoeken en de lotions’, zet haar Rudolf op een water-en-zeep regime. In dit verhaal lijdt, voor de verandering, híj, niet zij. Ook in ‘Muze’ probeert Hemmerechts perspectiefwisselingen uit: twee echtgenoten in wie elk enthousiasme voor elkaar is gestorven. Dat verhaal is als een soort Ward Ruyslinck-pastiche nogal niksig.
Hemmerechts' meestbelovende perspectieven liggen toch bij het eeuwig vrouwelijke, dat ze beziet als een wreed lot: Goedele, uit ‘Broertje, zusje’, die fysiek ineenkrimpt door haar tweede zwangerschap, of de vrouw uit ‘Tante’, die zich na de wiegedood van haar zevenmaands baby stilzwijgend verre houdt van de kraamkamers van haar zusje en haar vriendinnen. Hemmerechts arrangeert haar verhaal om de tactloze reacties van de omgeving die een diep geslagen wond doen bloeden. In de rauwheid van zulk verdriet bereikt Hemmerechts haar sterke effecten. Subtiliteiten in stijl, dat moet me helaas van het hart, zijn niet haar kracht. Wat jammer toch, dat een schrijfster met zoveel potentie zulke stijve zinnetjes kan schrijven als ‘Ze legde hem geestelijke armoede ten laste,’ of ‘Nadat ik mijn zoontje dood in zijn wieg had aangetroffen, belde ik de hulpdiensten’.
■