Dromen van orde
Roman van Nina Berberova
Astasjev in Parijs door Nina Berberova Vertaling Marja Wiebes Uitgever De Arbeiderspers, 102 p., f 22,90
Eric Gobbers
Deze korte roman van de Russische auteur Nina Berberova eindigt met de vermelding van het jaartal waarin hij werd geschreven: 1938, de vooravond van de tweede wereldoorlog. Astasjev, het hoofpersonage leest zijn dagblad dan wel van de eerste tot de laatste letter, maar meer dan een terloopse clichématige opmerking over het politieke leven van zijn tijd kan er niet af. En toch is hij ‘een represantant van een overgangsfase’ in de geschiedenis. Te Parijs waar hij als Russische émigré na 1917 is terechtgekomen met zijn oude moeder komt hij aanvankelijk niet aan de bak. Twaalf stielen en dertien ongelukken is zijn lot ondanks zijn pogingen een voorbeeldig en efficiënt burger te worden. Toen Astasjev nog een jongen was te St. Petersburg verliet zijn vader de familie om met een jongere en mooiere vrouw te trouwen. Zonder dat zijn moeder het weet zoekt Astasjev zijn ook in Parijs woonachtige stiefmoeder op (zijn vader is overleden) die wordt onderhouden door een oudere man en elke avond salon houdt voor haar bewonderaars. Het is zij die haar stiefzoon, die ondertussen met levensverzekeringen is begonnen te leuren, op het pad van de moderne twintigste eeuw zet. Astasjev bezoekt de ene verzekeringskandidaat na de andere en probeert hen de begeerde handtekening onder een contract te laten zetten met behulp van een gerepeteerde tirade over ‘het vallen van het doek’ en ‘eens komt onze tijd’.
Het beangstigende van het personage is dat hij daarbij geen oog heeft voor de mensen die hij met hun dood confronteert. Zelfs dat (en dat maakt hem zo modern) is slechts een formaliteit vooraleer hij een nieuwe aanwinst kan melden op kantoor. Soms heeft zijn bezoek een vreemd effect, bijvoorbeeld op de schilder Engel die Astasjev een paar keer laat terugkomen zodat hij over de dood kan nadenken: ‘Er bestaat een kleine hoop, in gewicht misschien niet meer dan een ooghaar, dat je voordat het afgelopen is nog iets kunt herstellen, iets kunt beantwoorden. (...) Die ooghaar weegt voor mij zwaarder dan het heelal, en zelfs de twijfels lijken mij een zegening in vergelijking met de manier waarop ik vroeger leefde.’ Astasjev die aan dat soort lyriek geen boodschap heeft en merkt dat hij zijn contract wel kan vergeten neemt afscheid met de woorden: ‘Ik kwam langs omdat er een welkomstvlammetje brandde, maar ik kwam in een zielebrand terecht.’ Hij maakt ook een slachtoffer, de jonge bioscoopkassierster Zjenja, die in alles zijn tegenpool is. Zij gelooft in heilige liefde en verwart Astasjevs opgeilen met passie. Wanneer hij haar verkracht, pleegt ze zelfmoord. Zjinja is overduidelijk een symbool van vermoorde onschuld, maar voor Nina Berberova is ze tevens het soort van mens dat het af moet leggen tegen de moderne tijd waar Astasjev voor staat. Die tegenstelling wordt mooi geïllustreerd door hun dromen. Dit is Zjinja: ‘(...) zoals het ergens zou moeten zijn waar geen verdriet, geen bedrog (...) bestond, maar waar alleen de trochee van het eigen hart was als de motorboot van iemand die vaart op het meer van gelukstranen.’ Astasjev die bij het bericht van de zelfmoord zich alleen zorgen maakt dat zijn goede naam niet in het gedrang zou komen, heeft dromen ‘als bij zovelen die niet kunnen dromen, abstract en ver verwijderd van de werkelijkheid waarin hij leefde. Hij droomde van orde - van iemand die heel Europa in de
hand kan houden en vervolgens de hele wereld.’
De beeldhouwer Engel en juffrouw Zjinja hebben in die droom geen plaats. Het enige dat van Astasjev een overgangsfiguur en nog geen perfect specimen van de nieuwe tijd maakt, is dat hij zich in zijn leven af en toe nog wel eens iets afvraagt.
Deze kleine roman beschrijft op die wat afstandelijke, maar daarom niet minder pijnlijke manier die zoveel Russische literatuur kenmerkt, de geboorte van de efficiënte maatschappijmens die zichzelf definieert met drie termen die hij als pauweveren draagt: burger, belastingbetaler, consument.
■