Thrillers
Misdaadboeken worden tegenwoordig geteisterd door uitgebreide verantwoordingen die alleen maar thuishoren in wetenschappelijk werk. Soms kom je ook al voetnoten tegen. Het valt dan op dat de Oxford University Press zonder enige ophef een serie klassieke puzzel-detectives herdrukt, terwijl juist in dit soort gevallen achtergrondinformatie toepasselijk zou zijn en qua prijs van de boeken ook niet zou misstaan. The Eye of Osiris (OUP, f 25,80) van R. Austin Freeman stamt uit 1911 en is een van de eerste avonturen van de wetenschappelijke detective dr. Thorndyke, een forensisch geneeskundige. Zijn optreden in dit verhaal over de geheimzinnige verdwijning van de Egyptoloog, waarin ook nog een keurige romance is verwerkt, is tientallen jaren later nog steeds aardig om te lezen, vooral ook omdat de opsporingstechnieken van de dokter voor hedendaagse lezers goed te volgen zijn. De bevindingen uit de natuurkunde, scheikunde en biologie waarvan de dokter gebruik maakt behoren nu tot iedereens algemene ontwikkeling en je kan daarom met de dokter meedenken. Het tempo van het verhaal is ontspannend rustig en er komen eigenlijk geen onfatsoenlijke mensen in voor. Dat kan voor een keer geen kwaad.
Trouble at Aquitaine van Nancy Livingstone (Gollancz, f 17,50) werd bekroond met de Gifbeker-prijs, een trofee van dubieuze waarde. Moet die auteur die beker ledigen of de lezer? Na het lezen van het rommelige verhaal vraag je je af of beiden niet het slachtoffer zijn. Aquitaine is een tot kuuroord verbouwd kasteel in een verlaten stukje Engeland waar een vreemd allegaartje gasten verblijft. Dat is een goed begin, maar helaas volgt dan een soort pastische op de puzzeldetective waarin enkele homoseksuelen van geen kant deugen. De slechterik heeft de buitenlands klinkende naam Valter von Tenke, waarvan ik de hele tijd dacht dat het een anagram was. Een tv-regisseur die marsrepen op zijn kamer verstopt om niet echt te hoeven lijden onder het terreurdieet is eigenlijk de enige leuke persoon in het verhaal. De privé-detective die er met de haren bijgesleept wordt, had van mij thuis mogen blijven. Na dit debuut uit 1985 verschenen nog diverse andere boeken van Livingstone. Laat die liggen en herlees gewoon een oude Agatha Christie of Ngaio Marsh.
Het handelsmerk van George V. Higgins is de dialoog, of misschien beter de collectieve monoloog. Zijn boeken bestaan bijna uit niets anders en dat geldt ook voor Wonderful Years, Wonderful Years (Abacus, f 16,55). Het verhaal heeft meer van een familiedrama weg dan van een misdaadboek. Een aannemer wordt ervan verdacht ambtenaren te hebben omgekocht om opdrachten te krijgen, maar het bewijs is moeilijk sluitend te krijgen. Terwijl de man van buitenaf onder vuur ligt, heeft hij ook nog te kampen met een gestoorde echtgenote die kliniek in, kliniek uit gaat en nu in de zomer tijdelijk is ondergebracht in een bijna verlaten skihotel. Het verhaal wordt voor het grootste deel verteld door het huispersoneel van de aannemer, zijn chauffeur en de oppassters van zijn vrouw. Tegelijkertijd krijgt de lezer te horen het het justitiële apparaat bezig is hem te pakken te nemen. Vaak benaderen de gesprekken het wasseretteniveau, maar desondanks blijft het verhaal boeien.
De kranten staan vol over de strijd in Colombia tussen de drugsbaronnen en de regering. Stuart Woods heeft het verhaal in Witte lading (De Boekerij, f 29,90) nog eens opgeschreven voor mensen voor wie de krant te moeilijk is. Het boek is de vertaling van White Cargo (Avon, f 16,65) dat op de omslag een sportvliegtuigje in de jungle laat zien. Op de Nederlandse versie staat een wrak van een zeilschip. Beide voertuigen komen in het verhaal voor, maar het vliegtuig overheerst nadat het jacht van de Amerikaanse hoofdpersoon tot zinken is gebracht voor de Colombiaanse kust. Zijn vrouw en dochter zouden daarbij zijn vermoord en hij had zelf ook eigenlijk niet mogen blijven leven. Maar zoals dat gaat in dit soort boeken, worden alle onwaarschijnlijkheden in de vaart van het verhaal meegenomen. Het avontuur begint pas echt als blijkt dat de dochter nog leeft en als blanke slavin is verkocht. Hoogstpersoonlijk bindt de Amerikaan de strijd aan met de volledige Colombiaanse onderwereld en omdat hij zo slim is geweest om te leren vliegen en verder alles weet van de akelige dipswitches, de miniatuurschakelaartjes, die in computerprinters zitten verborgen, weet hij nog te redden wat er te redden valt. En ook natuurlijk omdat hij zo'n nobel en oprecht mens is.
De moordende maniak heeft nu ook de grens van de VS overschreden. De vorige maal dat ik over hem las, hield hij nog huis in Seattle, maar nu is hij in de Vancouver moorden van Lawrence Gough (BZZTôH, f 26,50) in de nabijgelegen Canadese stad opgedoken. Een gek die zich als oudere vrouw vermomt, schiet met een groot kaliber jachtgeweer passanten dood. Uiteraard staat de politie voor een raadsel en dat is niet zo vreemd, want het korps lijkt voornamelijk te bestaan uit geestelijk uitgeputte lieden die het druk met elkaar en met hun klachten hebben. De jacht op de moordenaar verdwijnt bijna geheel onder het gekreun en gesteun van de politie. Achteraf als de ontknoping praktisch uit de lucht komt vallen, is dat niet onbegrijpelijk maar onderweg gaat het behoorlijk tegenstaan. Zoals gebruikelijk in dit soort verhalen blijken de vermoorden toch iets met elkaar te maken te hebben. In dit geval waren ze allen lid van een vrijgezellensociëteit, maar waar ligt het motief voor de moorden? Boeken over maniakken kunnen echt niet stuk, als de schrijver zoals in dit geval zich wat de gruwelijkheden betreft weet in te houden, maar een echte aanrader heeft Gough niet geschreven.
THEO CAPEL