Droesem
In het meest directe gedicht uit de bundel, ‘Brooklyn responsorium’, opgedragen aan Leo Vroman en het verslag van een confrontatie met deze zo heel anders geaarde, helderder en speelser dichter, geeft Nooteboom veel van zichzelf prijs. De, ook maar schijnbare, luchtigheid van Vroman verwart hem, brengt hem haast in paniek. Ik word van lood als ik bij jullie ben, zwaar en heel schamel, en jouw wereld is zo geslepen met onschuld, / een marmeren bal van geweld en van liefde die lijkt op de bal van de sloper / maar maakt de vernietiging heel. / Ik ben iemand anders. In dit fraaie dubbelportret (voor mij het mooiste, zij het wellicht niet het diepste gedicht uit de bundel) verschijnt Nooteboom op zijn persoonlijkst. Iemand die onzeker is, woorden liegt, zich overbodig voelt, er niet helemaal bij is, zich niet op zijn gemak voelt. Toch blijft de bewondering intact, maar het is die voor een andere planeet. De laatste regel besluit met een soort vlucht uit Vromans wereld: Ik neem me mee hiervandaan.
Cees Nooteboom
bert nienhuis
Nootebooms eigen poëtisch universum is vele malen duisterder, idiosyncratischer en abstracter dan die van Vroman. Dat blijkt in deze bundel vooral uit de afdeling die de titel leverde, ‘Het gezicht van het oog’, en die zelf ook weer onderverdeeld is in kleinere parten. Bij elkaar vormen ze een cyclus over de waarneming. Je zou ze kunnen lezen als filosofische gedachten achteraf, over de aard van
die beelden die de reiziger Nooteboom aan zich voorbij ziet trekken. Het is de droesem van zijn reisverhalen, dat wat overblijft als het geziene eenmaal verwerkt is. Voor de dichter Nooteboom is die contemplatie kennelijk onmisbaar. Hij realiseert zich de onoverbrugbare afstand tussen de toeschouwer en de natuur:
Wat gezien wordt staat nooit op zichzelf: Elk beeld / is het erfstuk / van beelden. Na deze, in zekere zin ontmythologiserende (want je betwijfelt toch een beetje de ware schoonheid van de natuur) relativering rest er weinig meer dan vast te stellen dat de mens de ware werkelijkheid nooit ziet. Wij zijn meer dan je tijdelijk oog, en daarbij, / onze taal is niet voor het zien, meldt de aanblik van al het aanschouwde. Ook voor de dichter, die er met taal en beelden nog wat van tracht te maken, rest slechts desillusie: maar met een beeld / vervangt het woord een beeld niet.
Dat zijn, achter de vaak zoetvloeiende taalfaçade, nogal ontluisterende mededelingen. De waarheid is dat wij de wereld niet begrijpen, ontoereikend subjectief zijn en ons geen oordeel kunnen vormen. Misschien treft deze, op zich niet nieuwe, onthulling des te meer, omdat wij weten dat Nooteboom nu juist een enthousiast reizend toeschouwer is, met oog voor veel. Zijn poëzie heeft in elk geval een dimensie die zijn reisverhalen missen. Om de hele Nooteboom te leren kennen kun je niet zonder zijn gedichten.