W.F. Hermans
Vervolg van pagina 1
met hun zoon Edouard, hoort Paulina veel omtrent de vele aberraties van het hedendaagse moderne leven. Ze is een en al oor.
Armand is een mislukte dichter en criticus, Michel een mislukte pianist. Hier moet alles mee gezegd zijn, want deze gegevens zijn voldoende om te weten dat ze Hermans stof bieden voor vele vermakelijke sarcasmen en dialogen tussen de echtelieden: over het vertellen van de waarheid (wat Armand en Jacqueline fanatiek zeggen te doen...), schrijvers, critici, geld, huwelijken, kinderen. Niet mislukt is zoon Edouard. Hij bezoekt zijn ouders zo min mogelijk (hij zegt ‘meelijden’ met ze te hebben). Hij heeft het leven heel anders aangepakt en zich al jong rijk gespeculeerd op de beurs; voor hem bestaat er niets anders dan geld. Zoals iedereen in de familie is ook hij uitzonderlijk lang en Paulina meent soms uit de gesprekken op te maken dat ze alleen maar in huis is genomen als toekomstige bruid voor Edouard. Het is maar één van de verklaringen die zij zoekt voor haar aanwezigheid daar.
Toeval of list? Dat is de vraag die Paulina bezighoudt vanaf het moment dat ze zich eindelijk nuttig kan maken voor de generaal. Dat gaat via Edouard. Hij beheert het fortuin dat een joodse buurman bij de generaal in bewaring heeft gegeven toen hij in de oorlog moest vluchten. Omdat het vermoeden bestaat dat de enige erfgenaam van de niet uit de oorlog teruggekeerde buurman en zijn vrouw een ex-SS-officier is (en de broer van de vrouw van de buurman!), heeft de generaal altijd geweigerd het geld na de oorlog over te dragen. (De generaal was prominent in het verzet.) Hij heeft al die jaren (de roman speelt in 1983) met een schuldgevoel rondgelopen en wil nog steeds van het geld af; hij heeft het nooit nodig gehad omdat hij zelf genoeg had. Paulina moet het naar het buitenland smokkelen, zodat het op die manier uiteindelijk aan een Israëlisch fonds voor kinderen geschonken kan worden. Daar was kennelijk alles om begonnen. Ze merkt echter dat ze niet de eerste au pair is die ze voor deze taak hebben aangenomen; de vorige twee meisjes hadden ze niet vertrouwd en met een koffer vol krantenpapier in plaats van bankbiljetten op pad gestuurd.
Au pair zit vol uitgeworpen visjes waarmee uiteindelijk niets gevangen wordt; nieuwsgierig makende straatjes die uiteindelijk doodlopen; vragen die niet beantwoord worden. Paulina is steeds maar verbaasd. Is het doel wel zo nobel waarvoor zij op pad moet met het geld? Is zij een pion in een morbide komplot? Is het verzetsverleden van de generaal wel zo indrukwekkend? Is Michel verliefd op haar? Is zij verliefd op Edouard of wil ze alleen maar wat echte aandacht? Wat betekenen al die opmaakspullen op een dag in haar badkamer? Waarom wordt er zo uitvoerig gepraat over Baudelaires verdediging van het opmaken en de superioriteit van de kunstmatige schoonheid? Zij gebruikt nu juist nooit iets op haar gezicht. Waarom zóveel spiegels in de badkamer?
Antwoorden op deze vragen worden niet gegeven, het blijft in het ongewisse. De motieven van de generaal, van Edouard en voor het gedrag van Michel nadat Paulina met goed gevolg het geld heeft afgeleverd, hangen in de lucht. En moet ze geloven wat ze toevallig van iemand hoorde: dat een vorig meisje dat op pad was gestuurd niet alleen een koffer vol kranten meekreeg, maar dat daar bovenop een naaktfoto van haarzelf lag, gemaakt in de badkamer. Zou je aan de andere kant door de spiegels kunnen kijken? Is de generaal een oude lekkerbek die haar dagelijks door de spiegels beloerde, in plaats van een ziekelijke alom gerespecteerde verzetsheld, zoals zou moeten blijken uit de staatsbegrafenis die hij krijgt en die zelfs op de televisie te zien is? Of allebei?
Wat heeft Hermans met dit alles en met Paulina voor? Dit merkwaardige sprookje blijft spannend, ondanks het feit dat Hermans de illusie verstoord heeft. Je gelooft eenvoudig niet dat het allemaal goed zal aflopen. Toch doet het dat en het waarom wordt op de laatste bladzijden verklaard. Daar ontmoet Paulina op een terras die ‘bejaarde meneer’ terwijl zij voor de zoveelste keer Madame Bovary leest. Een tragisch boek, volgens de meneer, maar dat had niet zo hoeven zijn als Flaubert gewild had. Hij had haar kunnen laten leven: ‘De schrijver had haar kunnen redden door zijn eigen boek binnen te stappen en een verhouding met haar te beginnen. Het is duidelijk dat hij verliefd op haar was, anders had hij niet zo over haar geschreven.’ Wat Flaubert niet deed, doet Hermans wel: hij laat Paulina geheel intact. Hij geeft die bejaarde meneer het volgende motief in de mond: ‘Schrijvers zijn net als andere mensen machteloos ten opzichte van de dingen die er in de wereld gebeuren. Maar soms vragen ze zich af, of ze ook machteloos moeten toezien bij wat er gebeurt in de boeken die ze zelf schrijven.’ Hermans heeft kennelijk de consequenties getrokken uit iets wat hij eens tegen Fons Elders heeft gezegd: ‘Ik geloof dat het voor de gezondheid van de menselijke psyche noodzakelijk is dat hij zich met grote regelmaat overgeeft aan wensdromen, drogredenen enzovoort.’
Au pair is een sprookjesachtige initiatieroman, want Paulina wordt met vele kanten van het hedendaagse leven geconfronteerd, zeker in het eerste nogal hilarische deel van de roman. Dat alles zo goed gaat met haar zie ik niet alleen als een pastiche op romantische romans, ook al lijken vele zinnen daar zo uit overgeschreven. Zoals Hermans in Uit talloos veel miljoenen een zwak had voor Sita, zo neemt hij Paulina in bescherming. De dubbelzinnigheid van Hermans' motieven is evenmin over het hoofd te zien. Je merkt aan alles dat het allemaal ook anders had kunnen lopen, alleen heeft Hermans dat dit keer niet gewild. Dat maakt dat de roman weliswaar spannend is, maar het is een tactische spanning (de romanschrijver speelt met de verwachtingen van de lezer) en geen inhoudelijke: spanning die voortkomt uit psychologische en morele situaties, zoals in Hermans vroege romans. Au pair is zoals Een heilige van de horlogerie een hoogst amusante, maar geen grootse roman.
■