Culinair
Het was een grapje, maar het verzoek om terwille van de fotograaf een strooien hoed op te zetten wordt hoogst ernstig genomen: Rob Herwig gaat onmiddellijk zijn witkatoenen pet verruilen voor het gevraagde artikel en wil van geen excuses weten: ‘O, maar heel veel mensen vragen daarom. Het is een beetje folklore hier, een soort symbool, nietwaar.’ Om te horen hoe die man het toch doet is een rondleiding door de twintig modeltuinen de meest aangewezen methode. Het privégedeelte, een zo te zien riant verbouwde boerderij met fiks formaat zwembad, rozentuin en immens gazon van smetteloze biljartlakenkwaliteit, blijft privé. Een verzoek om de tuinboekenbibliotheek, die naar Herwigs zeggen ‘wel een muur’ beslaat te mogen bezichtigen, krijgt een weinig enthousiaste reactie die aandringen tegenhoudt. Herwig is even joviaal als afwerend: ook de vraag naar wat zijn favoriete auteurs over tuinen zijn, blijft na aarzeling onbeantwoord. ‘Om nou te noemen wie, dan word je zo specifiek en dat vind ik niet juist. Ik loop niet zo gauw achter iemand aan. Engeland is natuurlijk het Mekka, voor tuinen en ook voor tuinboeken, en er zijn natuurlijk altijd mensen geweest die veel van tuinen hebben begrepen, maar het is altijd één aspect dat bijzonder is, het is nooit het geheel dat me bevalt. Ik verafgood niemand.’
Opvattingen heeft Herwig ook. Er ligt naar hij verzekert ‘een hele filosofie’ achter zijn boeken. Alleen: die wordt slechts tussen de regels verstrekt. ‘Mijn opdracht was altijd het maken van praktische tuinboeken. Mijn boeken worden niet gelezen, maar geraadpleegd als het nodig is. Je gaat de Winkler Prins of Van Dale toch ook niet lezen? Mijn mening wordt niet gevraagd, en het zou niet passen als ik hem gaf.’ De wens om niet opdringerig en schoolmeesterachtig te zijn is inderdaad merkbaar in een boek als Creatieve tuinideeën. Daarin worden de zitkuilen en tot ruisen gebrachte molenstenen aanbevolen als voorbeelden hoe het kan, niet hoe het moet, en wordt herhaaldelijk verzekerd dat iets ‘gerust’ mag, Van de bekende gazonnetjes in het midden met perkplanten in keurige rijtjes opzij wordt diplomatiek gezegd dat ‘u ze in dit boek niet zult aantreffen’ en van schuttingen van houten vlechtwand heet het dat ‘het op de een of andere manier altijd slordig en goedkoop’ staat, maar Herwigs liberalisme verhindert hem om verder te gaan. De lelijkheid van fel oranje afrikaantjes naast knalrode salvia's blijft daarom onbesproken. ‘Een tuin is het laatste stukje vrijheid,’ vindt Herwig ervan: ‘Je mag het, ongehinderd door lastige gemeentevoorschriften, zo mooi of zo lelijk maken als jezelf wilt, al zet je je tuin vol tuinkabouters. Maar een beetje opvoeden kun je nooit laten: dat bielzen en rondhout niet passen bij een modern huis van aluminium, beton en glas bijvoorbeeld. Daar horen toch ook geen Oisterwijk-meubelen in, vind ik. In mijn boeken ben ik, hoe zeg je dat, geen allemansvriend. Ik pas me niet aan aan de smaak van het publiek, ik ben geen supermarkt, maar een delicatessenwinkel, laat ik het zo zeggen.’
‘Vergelijk het inderdaad maar met wat er op culinair gebied is veranderd. Vroeger was men tevreden met aardappelen, jus, een karbonaadje. Door Wina Born zijn de eisen die het publiek stelt hoger geworden. Het schiet wel eens door, door snobisme, maar er is toch niets tegen om met smaak bezig te zijn, en er je hobby van te maken?’
De vergelijking met kookboeken is ook op andere wijze treffend. ‘Zoals je koken moet om een goed kookboek te kunnen schrijven, zo moet je tuinieren om er goed over te kunnen schrijven.’ Tuinieren zélf blijkt verder heel eenvoudig. ‘Om goed met planten te kunnen omgaan moet je plantdenken, je moet niet denken: ik vind dit een mooie plant en ik wil dat je daar groeit. Dat vind ik een verkeerde benadering en dat gebeurt heel veel, ook door tuinarchitecten. Als een plant zich op die plek niet happy voelt, dan gaat hij best wel dood. Ik vraag aan een plant: waar wil je het liefst staan. Nou, zegt de plant dan tegen mij, een beetje uit de zon, een beetje uit de wind graag. Dat kun je weten en als je het niet weet kun je het opzoeken. Als het fout gaat, dan is het bijna altijd door een plaatsingsfout, zoals wij dat noemen. Als je van je baby houdt, zet je hem toch ook niet in zijn wiegje buiten bij twintig graden vorst? Het is allemaal zo lógisch, het is helemaal niet moeilijk, maar ja. Tegenwoordig gaan ze er met vliegtuigen boven hangen, maken infraroodfoto's, prikken met censoren. Allemaal belachelijk als je een goede vakman bent. Ik kijk, en zeg: volgens mij heb jij een beetje kalium nodig. Heel simpel allemaal.’
‘Wat ik wel merk is dat de afstand tot de natuur steeds groter wordt. Ikzelf ben bij wijze van spreken geboren in een kas, ik kon pieren in de grond. Maar als je op een flat bent opgegroeid, dan staan je handen ongetwijfeld allebei verkeerd. De voorlichting moet zeer simpel. Ik merk dat ik vaak nog te moeilijk ben. Verspenen, dat is al een woord dat te moeilijk is. Dat gaat er dus uit bij een volgende druk.’
■